Terug naar de beginpagina

Messene van de bevrijding door Epameinondas tot de opheffing van de Achaïsche Bond (369-146 v.Chr.)


Jaap-Jan Flinterman


Dit is de smartphone-versie van deze webpagina. Bekijk je hem op een desktop of een laptop, dan kun je beter deze versie kiezen.

Inhoudsopgave

Inleiding

Bevrijding

Consolidatie (368-338)

Makedonische hegemonie (338-ca. 250)

Onder de vleugels van de Aitolische Bond (ca. 250-229)

Tijdelijke toenadering tot de Achaïsche Bond en Makedonia (229-213)

Met de Aitoliërs voor en tegen Rome (213-191)

Inlijving bij de Achaïsche Bond (191-182)

Lid van de Achaïsche Bond (182-146)

Slotopmerkingen

Noten

Bibliografie

Iets over bronnen en literatuur


 

Inleiding

Voor Lampas 56.1 (2023) schreven Mieke Prent en ik een artikel over het Asklepieion in de oud-Griekse stad Messene. Messene was de centrale stadstaat van het landschap Messenia, het zuidwestelijke deel van de Peloponnesos. Sinds de archaïsche periode van de Griekse geschiedenis, was dat landschap in handen geweest van Sparta, maar in 369 v.Chr. dwong de Thebaanse veldheer Epameinondas de Spartanen het grootste deel van Messenia op te geven en legde hij de fundamenten voor een nieuwe stad.

In het Lampas-artikel ligt het accent op het heiligdom dat in de eerste helft van de tweede eeuw v.Chr. in het centrum van Messene werd gebouwd voor de genezende god Asklepios – over de resten van een ouder heiligdom heen. Het artikel moest ook een korte schets van de geschiedenis van Messenia bevatten, gedurende de periode van de stichting van de stad in 369 tot de vestiging van de Romeinse hegemonie over Griekenland rond het midden van de tweede eeuw v.Chr. Ik schreef daarvoor een voorstudie. Voor het artikel in Lampas was die veel te lang, maar mensen die zich willen verdiepen in de Messeense geschiedenis vinden hem misschien wel handig. Het stuk geeft een vrij compleet overzicht van wat we van de politieke geschiedenis van Messene in deze periode weten en, omdat de annotatie nogal ruim bemeten is, krijgt de lezer ook een beeld van het bronnenmateriaal waarop onze kennis van die geschiedenis is gebaseerd. Helemaal aan het slot van deze webpagina, na de bibliografie, geef ik een overzicht van de bronnen en signaleer ik de voornaamste wetenschappelijke literatuur.

Tenzij anders aangegeven zijn alle jaartallen in het stuk voor het begin van onze jaartelling. In afwijking van wat ik elders op deze website heb gedaan, heb ik in dit geval geografische en persoonsnamen niet in gelatiniseerde vorm weergegeven, maar voor transliteratie van het Grieks gekozen: geen 'Macedonië', maar 'Makedonia', geen 'Thuria', maar 'Thouria', geen 'Philopoemen', maar 'Filopoimen'. Ik ben daarin echter niet consequent geweest. Waar een gangbare Nederlandse versie van een naam bestaat, heb ik die in de regel gebruikt (dus geen 'Alexandros', maar 'Alexander', geen 'Korinthos', maar 'Korinthe'). Bovendien heb ik bij verwijzingen in de noten de gelatiniseerde vorm van namen van Griekse auteurs en hun werken gehandhaafd, want in verwijzingen is latinisering nu eenmaal de norm, en die norm loslaten brengt weer een stortvloed aan nieuwe complicaties met zich mee: daarom in verwijzingen 'Plutarchus', geen 'Ploutarchos', 'Diodorus Siculus', geen 'Diodoros Sikeliotes'. Komt dus de geschiedschrijver Polybios in de tekst voor, dan gaat zijn naam uit op -os, maar in de verwijzingen heet hij Polybius. Het blijft behelpen, zoals Gerard Koolschijn in de inleiding bij zijn vertaling van Xenofons Hellenika (Griekse oorlogen, Amsterdam 1990) opmerkt.

Oud Messene - foto: Mieke Prent, juni 2022
Oud Messene - foto: Mieke Prent, juni 2022

Voor bezoekers van de hedendaagse Peloponnesos (Nieuw-Grieks: Pelopónnisos) is het goed te weten dat Oud Messene (bij het dorp Mavromáti, te onderscheiden van het hemelsbreed ruim 15 km zuidoostelijker gelegen moderne stadje Messíni) een sensationele archeologische site is, met een prachtig museum, een bezoek meer dan waard. Verder is het handig je te realiseren dat antieke geografische namen grotendeels overlappen met moderne, maar niet volledig. Waar nu Koróni ligt, lag in de Oudheid een stad met de naam Asine; het antieke Korone moet gezocht worden bij het moderne Petalídi, het antieke Farai op de plaats van het huidige Kalamáta, terwijl het antieke Kalamai weer enkele kilometers oostelijker lag. Geografische namen uit de tekst zijn (voor zover ze betrekking hebben op Messenia en directe omgeving) terug te vinden op bijgaande kaart, voor de vervaardiging waarvan ik Jaap Fokkema veel dank ben verschuldigd.
Terug naar inhoudsopgave

Bevrijding

In 371 leed, voor het eerst sinds mensenheugenis, een Spartaans hoplietenleger een nederlaag in een open veldslag. Bij Leuktra, in Boiotia, werden de Spartanen verslagen door de Thebanen onder leiding van Epameinondas.[1] De gevolgen bleven niet beperkt tot Midden-Griekenland. Sinds de zesde eeuw had Sparta met behulp van bondgenootschappen de Peloponnesos gedomineerd; in de jaren na Leuktra bezweek dit systeem. Elis en de Arkadiërs gingen hun eigen weg en bundelden hun krachten met Sparta's erfvijand Argos. Samen riepen zij de hulp in van Thebe. In de winter van 370/369 vielen de Thebanen en hun Peloponnesische bondgenoten het Spartaanse territorium, Lakonika, binnen en plunderden het land tot aan de kust van de Lakonische Golf, bij Gytheon. Verschillende nederzettingen van perioiken – zelfbesturend, maar ondergeschikt aan Sparta – maakten gemene zaak met de invallers, en ook onder de heloten – de horigen die voor de Spartanen het land bewerkten – ontstond onrust.[2]

Ongetwijfeld beperkte die onrust zich niet tot Lakonika. Ook in Messenia, het zuidwestelijke deel van de Peloponnesos, dat de Spartanen in de archaïsche periode aan hun grondgebied hadden toegevoegd, moet het gerommeld hebben. Een aanzienlijk deel van de bevolking van het gebied bestond uit heloten; daarnaast waren ook daar perioikengemeenschappen. De Messeniërs hadden een traditie van anti-Spartaans verzet: in de jaren zestig van de vijfde eeuw had een grote opstand plaatsgevonden, waaraan niet alleen heloten, maar ook perioiken hadden deelgenomen.[3] Anders dan in de vijfde eeuw kregen zij nu effectieve steun van buiten. Nadat de Thebanen en hun bondgenoten Lakonika hadden gebrandschat, vielen zij Messenia binnen. Daar legde Epameinondas de grondslagen voor een zelfstandige Messeense staat. De belangrijkste stap daartoe was de stichting, aan de voet van de berg Ithome, van een stad die de geschiedenis is ingegaan als Messene.[4] Het was voor de Messeniërs een plek waaraan sterke historische herinneringen waren verbonden: in de jaren 460 was de Ithome het voornaamste bolwerk van de opstandelingen geweest.[5] Om de nieuwe stad tegen Sparta te beschermen werd zij de volgende jaren voorzien van een imposante ommuring, meer dan 9 kilometer lang, die vriend en vooral vijand ervan moest overtuigen dat de nieuwe stichting geen eendagsvlieg was.[6] De muren omsloten een gebied van 290 hectare, waarvan ongeveer 100 hectare bebouwd areaal.[7]

De ommuring van Messene ten westen van de stad - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022
De ommuring van Messene ten westen van de stad - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022

De bevolking van het vrije Messenia vormde een gemengd gezelschap, en dat gold zeker voor de nieuwe centrale stad. Behalve perioiken en heloten die al in de regio woonden, waren er ook nieuwkomers. Onder hen waren perioiken en heloten uit Lakonika die gemene zaak hadden gemaakt met de Thebaanse invallers en met het leger van Epameinondas waren meegetrokken, gelukzoekers uit de Argolis en Arkadia die aan de Thebaanse veldtocht hadden deelgenomen, en afstammelingen van Messeniërs die na de opstand in de jaren 460 waren uitgeweken.[8] Roebuck heeft op basis van een berekening van potentiële graanproductie gesuggereerd dat het territorium van de polis Messene maximaal ca. 47.500 monden zou hebben kunnen voeden; voor de rest van Messenia resulteren zijn berekeningen in een aantal van 65.000. Hij schat de bevolking van de centrale polis en het bijbehorende platteland eind tweede/begin eerste eeuw op ca. 40.000, van de regio als geheel op ca. 90.000 zielen. Dit lijkt een redelijke indicatie van de grootheden waarin we moeten denken.[9]

Kaart Messenia - Jaap Fokkema
Kaart Messenia - Jaap Fokkema

Epameinondas en zijn Peloponnesische bondgenoten waren er overigens niet in geslaagd heel Messenia aan de Spartanen te ontfutselen. Het zwaartepunt van de nieuwe staat lag in het binnenland: de vruchtbare vlaktes die zich in een boog ten noorden, oosten en zuiden van de centrale stad uitstrekten. De westkust, met plaatsen als Kyparissia en Pylos, bleef vooralsnog in Spartaanse handen. Hetzelfde gold voor het grootste deel van de zuidwestelijke uitloper van de Peloponnesos (het Akritas-schiereiland, met steden als Mothone en Asine), voor het noordwesten van de middelste uitloper van de Peloponnesos (het Messeense gedeelte van de Mani, het gebied rondom Kardamyle), en voor de Dentheliatis (op de westhelling van het Taygetos-gebergte, met als centrum een prestigieus heiligdom van Artemis Limnatis).[10]
Terug naar inhoudsopgave

Consolidatie (369-338)

De Messeniërs hadden hun bevrijding te danken aan Thebe, een stadstaat in Midden-Griekenland, en die ervaring was bepalend voor een constante in hun buitenlands beleid: consequent probeerden zij een buiten-Peloponnesische mogendheid te vinden die bereid was om bij confrontaties met andere staten op de Peloponnesos hun zelfstandigheid en territoriale integriteit te garanderen.[11] De mogendheid die gedurende de eerste jaren deze rol bleef vervullen, was Thebe, op dat moment de bovenliggende partij in een strijd met Athene en Sparta om de hegemonie in de Egeïsche wereld. Aanvankelijk werkten de Messeniërs ook nauw samen met de Arkadiërs, die zich na Leuktra verenigd hadden in de Arkadische Bond. De voornaamste dreiging ging vooralsnog uit van de Spartanen, die weigerden zich neer te leggen bij het verlies aan grondgebied en arbeidsreservoir dat de Messeense onafhankelijkheid voor hen betekende.

De samenwerking met de Arkadiërs legde de Messeniërs geen windeieren. De stichting, vermoedelijk in 368, van Megalopolis door een synoikisme van de meeste gemeenschappen in het zuidwesten van Arkadia frustreerde Spartaanse pogingen om met dit gebied een uitvalsbasis voor de herovering van Messenia in handen te krijgen.[12] Toen in 365 een oorlog uitbrak tussen de Arkadische Bond enerzijds, Sparta en Elis anderzijds, kozen de Messeniërs partij voor de Arkadiërs. Tijdens dit conflict veroverde de Arkadische Bond de westkust van Messenia; het gebied werd overgedragen aan de Messeense staat.[13]

In de jaren daarop viel de Arkadische Bond echter uiteen in een pro- en een anti-Thebaanse factie. De Thebanen intervenieerden, en in de slag bij Mantinea, in 362, vochten Arkadiërs tegen Arkadiërs: Megalopolis en Tegea met steun van Thebe en Argos, Mantinea met steun van Athene, Sparta, Elis en Achaia. De Messeniërs bleven hun Thebaanse beschermheren trouw.[14] Na de slag, die een patstelling opleverde, begroeven de Griekse staten voorlopig de strijdbijl. Omdat de Messeniërs als partij bij het vredesverdrag werden betrokken, weigerde Sparta daaraan deel te nemen:[15] een niet gering diplomatiek succes voor de jonge staat. Daar stond tegenover dat Epameinondas bij Mantinea was gesneuveld: een ernstige aderlating voor Thebe, dat de daaropvolgende jaren bovendien de handen vol had aan conflicten in Midden-Griekenland en zijn Peloponnesische bondgenoten niet altijd de gewenste steun kon bieden.[16] De Messeniërs moesten dus op zoek naar een nieuwe 'Schutzmacht' en zouden die op den duur vinden in het Makedonia van Filippos II. In 344 waarschuwde de Makedonische koning Sparta dat het de Messeniërs met rust moest laten.[17]

Nadat Filippos in 338 de Atheners en de Thebanen bij Chaironeia had verslagen, verscheen hij nog datzelfde jaar op de Peloponnesos en dwong Sparta tot aanzienlijke territoriale concessies aan Argos, Tegea, Megalopolis en de Messeniërs. Vermoedelijk raakte Sparta de Dentheliatis kwijt, evenals het Akritas-schiereiland, met de steden Mothone en Asine, en het noordwesten van het Tainaron-schiereiland tot aan de rivier de Kleine Pamisos, met plaatsen als Gerenia en Kardamyle.[18] Voor het eerst omvatte de Messeense staat nu het gehele landschap Messenia en bezat Sparta geen grondgebied meer ten westen van de Taygetos.

Geheel onomstreden was de oriëntatie op Makedonia trouwens niet. Leiders van de pro-Makedonische factie in de Messeense politiek waren Neon en Thrasylochos, de zonen van Filiadas.[19] Vermoedelijk na de verwoesting van Thebe door Alexander de Grote, in 335, werden zij verbannen; dankzij tussenkomst van de Makedonische koning konden zij uit hun ballingschap terugkeren.[20] Na de dood van Alexander sloten de Messeniërs zich, in de zogenaamde Lamische oorlog (323-322), in elk geval nominaal aan bij het anti-Makedonische front.[21] Nadien horen we niets meer van Messeens verzet tegen de Makedonische hegemonie. Misschien hadden de Makedoniërs ervoor gezorgd dat hun vrienden de macht in de regio stevig in handen kregen en een garnizoen in Messene gelegerd.[22] Misschien onderkenden de Messeniërs dat de Makedonische aanwezigheid op de Peloponnesos hen adequaat beschermde tegen ongewenste attenties van hun buren.

Herme van Herakles, gewijd door Filiadas, zoon van Neon, vroege derde eeuw. Vermoedelijk was deze Filiadas een zoon van de kortstondig verbannen pro-Macedonische leider uit de vierde eeuw - vgl. Kennell 2021, 512v. - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022
Herme van Herakles, gewijd door Filiadas, zoon van Neon, vroege derde eeuw. Vermoedelijk was deze Filiadas
een zoon van de kortstondig verbannen pro-Makedonische leider uit de vierde eeuw - vgl. Kennell 2021, 512v. - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022

Sinds 338 telde de Messeense staat, meer nog dan voorheen, naast Messene een aantal andere, zelfbesturende poleis.[23] In relaties met de buitenwereld traden de Messeniërs in de regel op als eenheid.[24] Er moet dus enig staatkundig verband op regioniveau zijn geweest, maar hoe daarbinnen de zeggenschap tussen de steden was verdeeld weten we niet. Er zijn fragiele aanwijzingen voor het bestaan van een overkoepelende federatie,[25] maar hoe deze was ingericht onttrekt zich aan ons waarnemingsvermogen.[26] Het is aannemelijk dat Messene, als grootste, volkrijkste, meest strategisch gelegen en best verdedigbare polis, vanaf het begin een dominante rol heeft gespeeld, en dat in de loop van de derde eeuw deze feitelijke dominantie uitdrukking vond in formele zeggenschapsverhoudingen: steeds meer was het de polis Messene die het buitenlands-politieke en militaire beleid van de Messeniërs ging bepalen, en in het officiële spraakgebruik werden 'de Messeniërs' en 'de polis van de Messeniërs' inwisselbare grootheden.[27] Polybios scheert, sprekend over de jaren rond 230, de positie van Messene in Messenia over één kam met die van Elis in het gelijknamige landschap op de noordwestelijke Peloponnesos: het zijn 'de steden die het daar voor het zeggen hebben'.[28] De nevenstelling is veelzeggend, want we weten dat Elis andere gemeenschappen in de eigen regio tot afhankelijke bondgenoten had gemaakt.[29] Op den duur zou de overheersende positie van Messene problemen gaan opleveren.
Terug naar inhoudsopgave

Makedonische hegemonie (338-ca. 250)

Na de dood van Alexander de Grote, in 323, raakte de Peloponnesos verwikkeld in de militaire confrontaties tussen Makedonische dynasten en (aspirant-)koningen die bekend staan als de 'Diadochenoorlogen' en die ook Messenia niet onberoerd lieten. Onze informatie is te lacuneus om veel lijn te ontdekken in de gebeurtenissen die de Messeniërs raakten. Duidelijk is wel dat Messene met zijn imposante stadsmuren een begerenswaardig bezit was. In 316/5 streden de Makedonische dynasten Kassander en Polyperchon om de controle over de regio en de stad. Kassander wist alle steden behalve Ithome/Messene voor zich te winnen, maar Polyperchon had in Messene een garnizoen gelegerd, en zijn tegenstander vond een beleg kennelijk onbegonnen werk – in elk geval voorlopig.[30] Dat Messene geen eenvoudig te kraken noot was ondervond ook Demetrios Poliorketes, die in 296/5 de stad belegerde en zwaargewond raakte toen tijdens een aanval op de muren een projectiel uit een katapult zijn kaak doorboorde.[31] Het was vermoedelijk na dit beleg dat een verdrag van wederzijdse militaire bijstand tussen de Messeniërs en Demetrios' rivaal Lysimachos, heerser van Thrakia, werd gesloten.[32]

In 294 maakte Demetrios zich meester van de Makedonische troon. Acht jaar later kwam er een einde aan zijn politiek-militaire loopbaan, toen hij – uit zijn koninkrijk verdreven door Lysimachos en Pyrrhos van Epeiros – in Klein-Azië in handen viel van Seleukos, de heerser van Azië; in 283 zou de Stedendwinger in gevangenschap overlijden, 'worn out by a life of incessant warfare and no less incessant debauchery'.[33] Zijn zoon, Antigonos Gonatas, behield een aantal steunpunten in Griekenland, waaronder de Akrokorinth, de sleutel tot de Peloponnesos, maar het koninkrijk Makedonia viel in handen van Lysimachos. Die vond in 281 de dood in de slag bij Kouropedion, tegen Seleukos. Antigonos Gonatas probeerde nu het koninkrijk van zijn vader te heroveren, maar moest het voorlopig afleggen tegen Ptolemaios Keraunos. Deze sneuvelde in 279 in een veldslag tegen de Kelten, die Thrakia en Makedonia onder de voet liepen en, voordat zij tot de aftocht gedwongen werden, doorstootten naar Midden-Griekenland. Dat plaveide de weg voor Antigonos Gonatas. In 277 oogstte hij lauweren door in Thrakia een groep Kelten te vernietigen, en nu slaagde hij er wel in Makedonia in bezit te nemen: hij en zijn nakomelingen zouden het koninkrijk regeren tot het in 168 door de Romeinen werd opgedoekt.[34]

Antigonos' deelname aan de strijd om de Makedonische troon had zijn positie in Griekenland verzwakt. Verzet tegen de Makedonische militaire aanwezigheid stak de kop op. Op de Peloponnesos stelde de Spartaanse koning Areus zich aan het hoofd van een anti-Makedonisch bondgenootschap en stak, vermoedelijk in 280, met een coalitieleger de Korinthische Golf over om Antigonos' bondgenoten, de Aitoliërs, uit Delfi te verdrijven. Het coalitieleger leed een kansloze nederlaag.[35] De Messeniërs zullen aan een onderneming onder Spartaanse leiding ongetwijfeld geen deel hebben genomen. In 279 waren ze opnieuw in oorlog met Sparta en moesten vrezen voor een inval.[36] Vermoedelijk was het gedurende deze zelfde oorlog dat ze met succes intervenieerden in een intern conflict in Elis tussen voor- en tegenstanders van een pro-Spartaanse buitenlandse politiek.[37]

In de jaren zestig van de derde eeuw probeerden de Spartanen opnieuw de Makedonische greep op Griekenland te breken, nu in een bondgenootschap met Athene en Ptolemaios II Filadelfos. Verschillende staten op de Peloponnesos volgden Sparta; de Messeniërs hielden zich gewoontegetrouw afzijdig en zullen niet zonder enige voldoening hebben toegekeken hoe deze zogenaamde Chremonideïsche oorlog op een échec voor de Spartanen en hun bondgenoten uitliep.[38] De Makedonische greep op de Peloponnesos was voor de Messeniërs niet ongunstig. Sparta werd in bedwang gehouden, en de Makedonische aanwezigheid vormde een belemmering voor de opkomst op het schiereiland van machtige politieke constellaties die de Messeense onafhankelijkheid zouden kunnen bedreigen.

Een belemmering, geen beletsel: vanaf het midden van de derde eeuw begon de Achaïsche Bond – waarin de steden in het landschap Achaia, op de Noord-Peloponnesus zich hadden verenigd – te expanderen door opname van niet-Achaïsche poleis. In 243 slaagde de Achaïsche leider Aratos erin het Makedonische garnizoen van de Akrokorinth te verdrijven, en in de volgende decennia traden, naast Korinthe, ook Megara en een aantal poleis in de Argolis en in Arkadia tot de Bond toe. Sinds de toetreding van Megalopolis, in 235, grensde het gebied van de Achaïsche Bond direct aan Messeens territorium.[39]
Terug naar inhoudsopgave

Onder de vleugels van de Aitolische Bond (ca. 250-229)

De Messeniërs hadden zich intussen verbonden met een nieuwe 'Schutzmacht', de Aitolische Bond. Vanaf het midden van de eeuw begonnen de Aitoliërs zich actief te bemoeien met de westelijke Peloponnesos, en vermoedelijk in de jaren veertig werd een verdrag van wederzijdse militaire bijstand gesloten tussen Messene en de Aitolische Bond.[40] Enige Aitolische pressie bij de totstandkoming van dit bondgenootschap mag niet worden uitgesloten. De Aitoliërs steunden in deze jaren de pogingen van Elis om Triphylia, direct ten noorden van Messenia, te heroveren en waren dus militair in de regio aanwezig. Maar het bondgenootschap met de Aitolische Bond strookte ook met de consequente pogingen van de Messeniërs zich onder bescherming van een buiten-Peloponnesische mogendheid te plaatsen, in dit geval niet alleen tegen Sparta, maar ook tegen de expansieve Achaïsche Bond.[41] Als de Messeniërs echter gehoopt hadden dat het bondgenootschap met de Aitoliërs hen zou vrijwaren van de Achaïsche expansiedrang, kwamen ze bedrogen uit. Reeds voor 220 viel Pylos in Achaïsche handen, vermoedelijk in de jaren 230, gedurende een gemeenschappelijke oorlog van de Achaïsche en de Aitolische Bond tegen Makedonia. De Messseniërs zouden in de loop van de daaropvolgende decennia herhaaldelijk om teruggave vragen, tevergeefs.[42]
Terug naar inhoudsopgave

Tijdelijke toenadering tot de Achaïsche Bond en Makedonia (229-213)

In 229 brak een oorlog uit tussen de Achaïsche Bond en Sparta, dat onder leiding van Kleomenes III de hegemonie over de Peloponnesos wilde herwinnen. Voor de Achaïsche Bond verliep deze oorlog aanvankelijk zo catastrofaal dat Aratos zich genoodzaakt zag de Makedonische koning Antigonos Doson om hulp te vragen. De prijs die de Achaiers moesten betalen, was opname in een Helleens Bondgenootschap met de Makedonische koning als leider. Opnieuw werd een Makedonisch garnizoen op de Akrokorinth gelegerd. Na de Spartaanse nederlaag, in 222 bij Sellasia, was de Achaïsche Bond de sterkste mogendheid op de Peloponnesos geworden, maar dankzij Makedonische steun.[43]

Makedonia en Griekenland, eind derde eeuw - Kaart vervaardigd door Raymond Palmer, Wikimedia Commons. Bron: R. Ginouvès et al., La Macédoine, Paris, 1992.
Makedonia en Griekenland, eind derde eeuw - Kaart vervaardigd door Raymond Palmer, Wikimedia Commons. Bron: R. Ginouvès et al., La Macédoine, Paris, 1992

De Messeniërs waren buiten de oorlog tegen Kleomenes gebleven, maar een mogelijk herstel van de Spartaanse hegemonie had hun vanzelfsprekend schrik aangejaagd, en de relaties met de Achaïsche Bond waren dus vermoedelijk verbeterd.[44] De Aitoliërs, door de vorming van het Helleense Bondgenootschap geïsoleerd, verdachten de Messeniërs van plannen om tot de Makedonisch-Achaïsche alliantie toe te treden, en ze probeerden hen daarvan af te houden met militaire pressie, door plundertochten vanuit Figaleia.[45] Het voorspelbare resultaat was dat de Messeniërs de Achaïsche Bond en de Makedoniërs om hulp vroegen. Die hulp werd verleend,[46] en dat leidde tot de zogenaamde Bondgenotenoorlog (220-217),[47] waarin op de Peloponnesos de Achaïsche Bond en Messenia, met steun van de jonge Makedonische koning Filippos V, tegenover de Aitolische Bond, Elis en Sparta stonden. De Messeniërs namen het zekere voor het onzekere en begonnen pas aan de oorlogshandelingen deel te nemen toen Figaleia zich had overgegeven aan Filippos V, zodat de Aitoliërs hun uitvalsbasis tegen Messenia kwijt waren.[48] Ook daarna was hun militaire inbreng gering. In 218 stuurden ze op bevel van Filippos schepen ter ondersteuning van een geallieerde aanval op Kephallenia en 2000 man infanterie en 200 ruiters om deel te nemen aan een invasie van Lakonika. De 2200 Messeniërs kwamen te laat op het verzamelpunt, bij het Arkadische Tegea, probeerden Lakonika via de Oost-Peloponnesos te bereiken, maar verloren – door een Spartaanse verrassingsaanval in het zuiden van het Parnongebergte tot een overhaaste terugtocht gedwongen – acht manschappen en al hun paarden en bagage, waarna ze maar weer naar huis gingen. Polybios wijdt enige sarcastische volzinnen aan hun militaire amateurisme: het enige wat de Messeniërs goed hadden gedaan, was heel hard weglopen toen de Spartanen eraan kwamen.[49] Messenia zelf werd tot twee keer toe aangevallen door de Spartanen. De eerste inval leidde tot niets. De tweede keer ging het om een gecoördineerde militaire operatie: de Spartanen vielen vanuit het oosten aan, via een Taygetospas; de Aitoliërs vanuit het noorden. De Aitoliërs werden gestuit door de burgers van Kyparissia, de Spartaanse koning Lykourgus wist Kalamai in te nemen, rukte op tot Andania in het noorden, maar moest door de aftocht van zijn bondgenoot opnieuw onverrichterzake terugkeren.[50] In 217 werd de oorlog beëindigd met een vredesverdrag op basis van de status quo. Het is dus mogelijk (maar verre van zeker) dat de Messeniërs Kalamai vooralsnog kwijtwaren.[51]

Een impressie van de akropolis van Glympeis, waar 2200 Messeniërs door een Spartaanse verrassingsaanval tot een overhaaste terugtocht werden gedwongen - foto: Jaap-Jan Flinterman, zomer 2010
Een impressie van de akropolis van Glympeis, de plaats waar 2200 Messeniërs door een Spartaanse verrassingsaanval tot een overhaaste terugtocht werden gedwongen - foto: Jaap-Jan Flinterman, zomer 2010

Volgens Polybios werd Messene tijdens de Bondgenotenoorlog geregeerd door oligarchen. Naar de mening van de sterk Achaïsch-gezinde geschiedschrijver waren zij ervoor verantwoordelijk dat de daadwerkelijke Messeense deelname aan de oorlog beperkt bleef. In dit opzicht zouden ze tegenover de gewone burgers hebben gestaan.[52] In 215-214 kwamen de spanningen tussen het oligarchische regime en de massa van de burgerij tot een uitbarsting. Ploutarchos schuift, in zijn biografie van Aratos, de schuld voor deze gebeurtenissen in de schoenen van Filippos V, die tijdens een bezoek aan de stad de magistraten en de leiders van de dēmos tegen elkaar zou hebben opgezet. Gevolg was dat de magistraten de dēmagōgoi trachtten te arresteren, een poging die zij en een groot aantal van hun aanhangers met de dood moesten bekopen; er zouden rond de 200 doden zijn gevallen.[53] Polybios maakt melding van het feit dat de Messeniërs nu een democratische constitutie hadden, dat de aanzienlijken waren verbannen en dat de macht in handen lag van degenen onder wie hun bezittingen waren verdeeld.[54] In het verlengde van deze machtswisseling trachtte Filippos meerdere malen een garnizoen op de Ithome te legeren, maar tevergeefs.[55] Evenals eerder de Aitoliërs bereikte hij met militaire pressie het tegenovergestelde van wat hij had beoogd: de Messeniërs verlieten, vermoedelijk in 214/3, het Helleense Bondgenootschap en wendden zich weer tot de Aitolische Bond. In de Eerste Makedonische Oorlog (214-205) stonden zij, met de Aitoliërs, Sparta en Elis aan de zijde van Rome tegenover Makedonia en de Achaïsche Bond.[56]

Voordat wij de verdere wederwaardigheden van de Messeniërs volgen, is het de moeite waard erop te wijzen dat we alleen voor de periode van de Bondgenotenoorlog en de daaropvolgende jaren enige informatie hebben over de constitutie van de polis Messene: een oligarchisch regime tijdens de oorlog, dat na de oorlog met geweld werd vervangen door een democratie. Over ontwikkelingen daarvoor of daarna tasten we in het duister. We zijn, kortom, over de interne constitutionele situatie in de polis Messene al even slecht geïnformeerd als over de regeling van de relaties tussen Messene en andere poleis in Messenia. We kennen titels van stedelijke hoogwaardigheidsbekleders als eforen (ἔφοροι) en leden van de Raad van Ouden (γέροντες), wat suggereert dat de Messeniërs niet in ieder opzicht afscheid hadden genomen van het Spartaanse erfgoed. We komen ook een commandant van de bereden hoplieten (ἐπὶ τῶν ὅπλων ἵππαρχος) tegen, en generaals (στρατηγοί).[57] Zoals te verwachten had de stad een raad (βουλή): op de agora bevond zich een raadsgebouw (βουλεῖον).[58] Een volksvergadering (ἐκκλησία) kwam waarschijnlijk normaliter bijeen in het theater.[59]

Het theater van Messene - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022
Het theater van Messene - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022

We kennen dus een aantal instituties, maar naar hun competenties en naar de wijze waarop de macht tussen de verschillende instellingen en gezagsdragers was verdeeld, kunnen we slechts gissen. Opvallend is echter de aanwezigheid in de stad zelf, binnen de muren, van grafmonumenten voor vooraanstaande families, die zo in de gelegenheid werden gesteld hun prominente positie te etaleren in de publieke ruimte. Het lijkt aannemelijk dat dit ongebruikelijke verschijnsel (normaliter begroeven de Grieken hun doden buiten de stadsmuren), dat teruggaat tot de derde eeuw, een ongelijke verdeling van de macht binnen de Messeense burgerij weerspiegelt en dus kan worden opgevat als indicatie voor een oligarchisch bestel.[60] Verder kunnen we constateren dat in onze bronnen regelmatig sprake is van Messeense ballingen, hetgeen erop wijst dat de interne verhoudingen niet altijd gekenmerkt werden door harmonie.[61]

Het gerestaureerde grafmonument K3, uit de derde eeuw, is een voorbeeld van een elitegraf in publieke context, in dit geval het gymnasium-stadioncomplex - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022
Het gerestaureerde grafmonument K3, uit de derde eeuw, een voorbeeld van een elitegraf in publieke context, in dit geval het gymnasium-stadioncomplex - foto: Jaap-Jan Flinterman, augustus 2022

Terug naar inhoudsopgave

Met de Aitoliërs voor en tegen Rome (213-191)

Rome liet de Eerste Makedonische Oorlog vrijwel volledig over aan zijn Griekse bondgenoten, de Aitolische Bond voorop. De Messeense deelname aan de oorlog was bescheiden. Livius vermeldt een Achaïsche overwinning op troepen van de Aitolische Bond en Elis 'in de nabijheid van Messene' (haud procul Messene). De Messeniërs leverden een bijdrage aan de verdediging van Delfi.[62] Mogelijk was het tijdens deze oorlog dat ze Asine aan de Achaïsche Bond verloren.[63] Toen in 205 de vrede van Foinike tussen Filippos en de Romeinen werd gesloten, bevatte het verdrag een appendix waarin de bondgenoten van beide partijen, die onder de bescherming van het verdrag vielen, werden opgesomd (foederi adscripti); de Romeinse lijst vermeldde ook de Messeniërs.[64]

De Spartaanse koning Nabis stond eveneens op de lijst van Romeinse bondgenoten, maar het feit dat hij tot hetzelfde kamp als de Messeniërs had behoord, weerhield hem er niet van in 201 Messene met een verrassingsaanval te bezetten. Vermoedelijk wilde hij met deze actie een sterke uitvalsbasis tegen Megalopolis verkrijgen; Sparta was sinds 204 in oorlog met de Achaïsche Bond. De acropolis kreeg hij echter niet in handen, en toen de Achaïsche leider Filopoimen met een inderhaast gemobiliseerde snelle-interventiemacht uit Megalopolis naderde, blies hij de aftocht, overigens met medeneming van een aanzienlijke buit.[65]

In de Tweede Makedonische Oorlog (200-197) brak Rome de greep van Makedonia op Griekenland. In 198 liep de Achaïsche Bond over van Makedonia naar Rome en profiteerde daarvan bij de regelingen die de Romeinen na afloop van de oorlog troffen. Voor de Messeniërs betekende dit dat zij geen gehoor vonden voor hun eis tot teruggave van Pylos en Asine.[66] Ook voor de Aitolische Bond waren deze regelingen een teleurstelling. In 192 verscheen de Seleukidische koning Antiochos III op uitnodiging van de Aitolische Bond met een leger in Griekenland. Rome, gevolgd door de Achaïsche Bond, verklaarde Antiochos de oorlog.[67] De sympathie van de Messeniërs lag bij Antiochos' bondgenoten, de Aitoliërs.[68] In 191 leed de Seleukidische koning echter een nederlaag bij Thermopylai en moest terugkeren naar Klein-Azië.
Terug naar inhoudsopgave

Inlijving bij de Achaïsche Bond (191-182)

Reeds in 192, aan de vooravond van de invasie van Antiochos, was Filopoimen er met een combinatie van overreding en dwang in geslaagd Sparta de Achaïsche Bond binnen te loodsen.[69] Na de nederlaag van Antiochos waren de Messeniërs aan de beurt. Toen zij weigerden tot de bond toe te treden, sloeg een Achaïsch leger onder commando van bondsgeneraal Diofanes het beleg voor hun stad; het platteland werd gebrandschat. De Messeniërs stuurden een gezantschap naar Flamininus, de Romeinse opperbevelhebber in de Tweede Makedonische Oorlog, met de boodschap dat ze zich wel aan de Romeinen, maar niet aan de Achaiers wilden overgeven. Flamininus, die zich op dat moment als gezant van de senaat in Griekenland bevond, haastte zich naar Messenia en beval Diofanes het beleg af te breken. Bij een ontmoeting in Andania kreeg de Achaïsche generaal een Romeinse schrobbering, maar ook waar het hem uiteindelijk om begonnen was geweest: Flamininus beval de Messeniërs hun ballingen weer in hun midden op te nemen en toe te treden tot de Achaïsche Bond.[70] Daar bleef het niet bij. Verschillende poleis in de regio werden zelfstandige leden van de Achaïsche Bond, waarmee een einde kwam aan hun onderschikking aan de centrale polis.[71]

Binnen tien jaar na hun gedwongen toetreding tot de Achaïsche Bond probeerden de Messeniërs die te verlaten, tevergeefs. De instigator van de opstand, Deinokrates, had een invloedrijke Romeinse vriend in de persoon van Flamininus,[72] die op persoonlijke titel probeerde ten gunste van de Messeniërs tussenbeide te komen. De leiders van de Achaïsche Bond weigerden echter in te gaan op zijn verzoek een volksvergadering bijeen te roepen.[73] Quintus Marcius Philippus, gevolmachtigde van de senaat met als opdracht te rapporteren over Peloponnesische aangelegenheden,[74] waarschuwde de Achaiers om zonder Romeinse goedkeuring geen besluiten over Messene te nemen. Zijn advies werd in de wind geslagen, en in 183 verklaarde de Achaïsche Bond de afvallige Messeniërs de oorlog.[75] Gezien het voorafgaande behoeft het geen verwondering te wekken dat een Achaïsch verzoek om militaire bijstand in de senaat een koele ontvangst ten deel viel.[76]

Wat onze bronnen over het verloop van de vijandelijkheden te melden hebben wordt volledig gedomineerd door het relaas van de gevangenneming en dood van de Achaïsche generaal Filopoimen. In het voorjaar van 182 vielen de opstandige Messeniërs Korone aan, in een kennelijke poging om een van de steden die aan hun greep ontsnapt waren, te heroveren.[77] De inmiddels bejaarde Filopoimen snelde met een te kleine ontzettingsmacht toe en werd door de Messeniërs onder leiding van Deinokrates gevangengenomen. In gevangenschap werd hij volgens onze bronnen, die allemaal teruggaan op de verre van onpartijdige Polybios, ter dood gebracht door hem de gifbeker te laten drinken.[78]

De zgn. Thesaurus ('Schatkamer'). In deze onderaardse kerker op de Messeense agora zou Filopoimen de laatste uren van zijn leven hebben doorgebracht - foto: www.livius.org
De zgn. Thesaurus ('Schatkamer'). In deze onderaardse kerker op de Messeense agora zou Filopoimen de laatste uren van zijn leven hebben doorgebracht - foto: www.livius.org

Als opvolger van de omgekomen generaal koos de Achaïsche legervergadering, bijeen in Megalopolis, Lykortas, die onmiddellijk Messenia binnenviel en het platteland brandschatte. De Messeniërs vroegen om vredesvoorwaarden. Lykortas eiste onvoorwaardelijke overgave: uitlevering van de verantwoordelijken voor de opstand en voor de dood van Filopoimen, legering van een garnizoen op de Messeense acropolis, acceptatie op voorhand van alle beslissingen van de Achaïsche Bond. Messene capituleerde. De uitgeleverde Messeniërs die geluk hadden, kregen de opdracht zich van het leven te beroven; Deinokrates had dat uit eigen beweging al gedaan. Filopoimen werd begraven op de agora van zijn vaderstad, Megalopolis; bij het graf werden de andere gevangenen door steniging ter dood gebracht. De urn met de as van de generaal werd gedragen door de zoon van Lykortas, Polybios: de latere geschiedschrijver op wie een groot deel van onze informatie over de Messeense geschiedenis vanaf het midden van de derde eeuw teruggaat en die de buitengewone grootmoedigheid van de behandeling van de opstandige Messeniërs zou prijzen.[79]

Messene werd weer opgenomen in de Achaïsche Bond, zij het dat drie steden ten oosten van de Pamisos – Abia, Thouria en Farai – uit het Messeense staatsverband werden losgemaakt en zelfstandige leden van de bond werden – zoals eerder Asine, Korone en Kyparissia.[80] Messene kreeg voor drie jaar vrijstelling van het bondstribuut.[81] Dat is vermoedelijk mede te verklaren uit de uitzonderlijke grondigheid waarmee Lykortas het Messeense platteland had verwoest; zelfs zijn zoon Polybios zou daaraan een kritische passage wijden.[82] Een deel van de Messeense elite werd verbannen.[83] De Romeinse senaat accepteerde de regelingen rond de re-integratie van Messene in de Achaïsche Bond zonder morren.[84]
Terug naar inhoudsopgave

Lid van de Achaïsche Bond (182-146)

Nog in vrij recente literatuur valt te lezen dat Messene na de nederlaag van 182 ook een deel van zijn grondgebied in het noorden zou zijn kwijtgeraakt aan Megalopolis.[85] Volgens Strabo is Andania namelijk de naam die in zijn tijd (rond het begin van onze jaartelling) werd gegeven aan 'het Arkadische Oichalia', en in één passage spreekt de geograaf zelfs van 'het tegenwoordige Andania, een Arkadisch stadje'.[86] Dit zou erop kunnen wijzen dat het Messeense Andania in handen van het Arkadische Megalopolis was overgegaan. Daarnaast heeft men argumenten ontleend aan een epigrafisch dossier over arbitrage inzake een grensgeschil tussen Megalopolis en het inmiddels onafhankelijke Thouria. Het relevante deel van de inscriptie werd voorheen opgevat als de boekstaving op steen van twee arbitragezaken: één tussen Megalopolis en Thouria en één tussen Megalopolis en Messene.[87] Inmiddels lijkt voor de regelmatige vermelding van Messene in de zwaar geschonden inscriptie een aannemelijker verklaring te zijn gevonden. Tot kort voor de arbitragezaak (die in de jaren 182-167 moet hebben plaatsgevonden) had Thouria deel uitgemaakt van het Messeense staatsverband. Nu het daaruit was losgemaakt, was het onvermijdelijk dat bij de vaststelling van de grens met het territorium van Megalopolis verwezen werd naar eerder met Messene daarover gemaakte afspraken.[88] Er is dus geen epigrafisch bewijs voor aanzienlijke gebiedsuitbreiding van Megalopolis ten koste van Messene. En de aanduiding bij Strabo van Oichalia als 'een Arkadisch stadje' suggereert een mogelijke claim, maar weerspiegelt niet noodzakelijkerwijs de toestand op de grond.[89]

Dat zo'n claim er wél was weten we dankzij een inscriptie die in 2004 op de Messeense agora werd gevonden en in 2008 gepubliceerd. Het is een volksbesluit van de Messeniërs met een verslag van een reeks arbitragezaken inzake grensgeschillen met Megalopolis, gevolgd door een dossier van relevante bescheiden.[90] Uit het relaas van de Messeniërs blijkt dat Megalopolis direct na de Messeense capitulatie in 182 Andania en Pylana (een naburig stadje in het noorden van Messenia) opeiste, inclusief de bijbehorende stedelijke territoria. De Achaïsche Bond wees de claim van Megalopolis echter van de hand.[91] De Megalopoliten lieten de zaak niet rusten en stelden, naast hun aanspraak op Andania en Pylana, ook enkele oudere grensgeschillen aan de orde. Wat volgde was een reeks arbitragezaken, die over een periode van meerdere jaren voor verschillende gerechtshoven werden uitgevochten. De rechters werden in eerste instantie gerekruteerd uit steden die behoorden tot het kerngebied van de Achaïsche Bond, op de Noord-Peloponnesos. Uiteindelijk riep men zelfs hulp van buiten in: de laatste rechtbank die zich over de materie boog, was samengesteld uit burgers van Milete. In hun volksbesluit claimen de Messeniërs triomfantelijk dat de opeenvolgende rechtbanken hen in het gelijk hebben gesteld (regel 80-81, 87 en 89-90). Hoewel over Andania en Pylana alleen de aanvankelijke uitspraak van de Achaïsche Bond wordt vermeld en geen vonnis, zijn er goede redenen om aan te nemen dat beide steden voor Messene behouden bleven.[92]

De afwikkeling van de geschillen tussen Messene en Megalopolis laat zien dat althans bij een deel van de Achaïsche leiding het besef leefde dat re-integratie van Messene vereiste dat men de stad niet tot op het bot vernederde.[93] Het verlies van Andania, een belangrijk cultisch centrum, zou het voor de Messeniërs wel heel moeilijk hebben gemaakt zich in de nieuwe situatie te schikken. De overwinning in de opeenvolgende arbitrage-zaken, daarentegen, betekende 'a small but significant victory after the military defeat at the hands of the Achaeans.'[94] Tegelijkertijd moet de behandeling door de Achaïsche Bond van de territoriale geschillen met Megalopolis hebben bijgedragen tot een positiever beeld bij de Messeniërs van het functioneren van de federale instellingen en daarmee tot een zekere acceptatie van het feit dat men deel uitmaakte van de Bond. De vereeuwiging in steen van de procedure moet mede ten doel gehad hebben de Messeniërs voor te houden dat lidmaatschap van de Bond en Messeens patriottisme geen onverenigbare grootheden waren.[95] Als geen nieuws goed nieuws is, dan is de van anti-Achaïsche elementen gezuiverde leiding van Messene erin geslaagd die boodschap op de burgers over te brengen. In elk geval horen we gedurende de volgende decennia niets over problemen tussen de Achaïsche Bond en de met geweld in het gareel gebrachte lidstaat.[96] Zulke problemen waren er wel ten oosten van de Taygetos. Sparta, in 192 door Filopoimen de Bond binnengeloodst, bleef zich verzetten tegen het Achaïsche juk. Bij herhaling trachtten de Spartanen zich af te scheiden, problemen rond ballingen en grensgeschillen met Megalopolis vergiftigden de atmosfeer. Met enige regelmaat legden de Spartanen hun grieven voor aan de Romeinse senaat, wat van Achaïsche zijde werd opgevat als een inbreuk op de buitenlands-politieke soevereiniteit van de Bond. In het begin van de jaren 140 escaleerde een conflict rond een grensgeschil, dat door een Spartaans gezantschap in Rome aanhangig werd gemaakt. Sparta scheidde zich af, de Achaïsche leiding negeerde Romeinse waarschuwingen tegen een militaire oplossing. In 146 verklaarde de Achaïsche Bond Sparta de oorlog, de Romeinen intervenieerden militair. Het bondsleger bleek geen partij voor de legioenen. De nederlaag was totaal. Korinthe werd geplunderd en verwoest, de Bond ontbonden.[97]

De Messeniërs hadden geen gehoor gegeven aan de oproep van de Achaïsche leiding om voor de beslissende slag alle weerbare mannen naar Korinthe te sturen. Polybios verklaart dit uit angst voor een Romeinse aanval overzee, maar de Messeense sneuvelbereidheid voor de Achaïsche zaak zal ook wel niet hebben overgehouden.[98] Voor de Messeniërs betekende de ontbinding van de Achaïsche Bond dat zij hun zelfstandigheid, die zij in 191 waren kwijtgeraakt, terugkregen – onder Romeins toezicht vanzelfsprekend en vermoedelijk zonder dat zij de leiding over andere steden in de regio terugkregen.[99]
Terug naar inhoudsopgave

Slotopmerkingen

Tot zover dit overzicht van de geschiedenis van de Messeniërs gedurende de ruim twee eeuwen die verstreken tussen de teloorgang van de Spartaanse en de vestiging van de Romeinse hegemonie. Een paar opmerkingen tot slot – over periodisering, over Messeense buitenlandse politiek, en over Griekse vrijheid en de komst van Rome.

De gebeurtenissen die in het voorafgaande de revue zijn gepasseerd, speelden zich af in twee van de periodes waarin historici de geschiedenis van de Griekse wereld in de Oudheid verdelen: de klassieke periode en de hellenistische periode. De grens wordt traditioneel rond het jaar 330 v.Chr. gelegd. Insnijdende gebeurtenissen zijn de definitieve vestiging van de Makedonische hegemonie over de Griekse stadstaten op het zuiden van het Balkanschiereiland, na de overwinning van Filippos II op de Atheners en Thebanen in 338 bij Chaironeia; en de verovering van het Perzische wereldrijk door Alexander de Grote in de jaren 336-323. Voor de Peloponnesos in het algemeen en Messenia in het bijzonder is die periodegrens vatbaar voor enige relativering. Op de Peloponnesos was het begin van een nieuwe periode al ingeluid door de Spartaanse nederlaag bij Leuktra (371) en de daaropvolgende Thebaanse inval (370/69), die een einde maakte aan een eeuwenlange Spartaanse hegemonie. Die ontwikkelingen resulteerden in de bevrijding van Messenia en de stichting van Messene. Bovendien verschafte de teloorgang van de Spartaanse hegemonie andere staten op de Peloponnesos een manoevreerruimte waarvan ze in de voorafgaande eeuwen alleen maar hadden kunnen dromen.

Desondanks is er ook in het geval van de Peloponnesos wel degelijk iets te zeggen voor de traditionele periodisering. Dat geldt in de eerste plaats voor de Makedonische factor: de Makedonische hegemonie is een van de kenmerken van het Griekenland van de hellenistische periode. Reeds in de jaren 340 was Filippos II zich gaan bemoeien met Peloponnesische aangelegenheden. De komst, na de slag bij Chaironeia in 338, van een Makedonisch leger naar de Peloponnesos markeerde het begin van een periode van bijna anderhalve eeuw waarin Makedonische militaire macht op het schiereiland een vaak doorslaggevende rol speelde. Een tweede nieuw element in hellenistisch Griekenland is de prominente rol van bondsstaten. Op de Peloponnesos was dat in het bijzonder de Achaïsche Bond, eerst als concurrent, later als bondgenoot van de Makedoniërs. Makedonia en de Achaïsche Bond veranderden het krachtenveld waarin de Messeniërs zich na het midden van de vierde eeuw moesten zien te handhaven. De consolidatie van de centrale polis als dominante factor in de regio als geheel hadden ze te danken aan Makedonia. De Achaïsche Bond zou voor hun zelfstandigheid en territoriale integriteit uiteindelijk een grotere bedreiging gaan vormen dan de traditionele erfvijand Sparta. Daartegen zochten ze bescherming bij die andere bondsstaat, de Aitolische Bond.

Het stadion van Messene - foto: Susanne Feiertag, augustus 2022
Het stadion van Messene - foto: Susanne Feiertag, augustus 2022

Sinds de stichting van hun stad hadden de Messeniërs geprobeerd de eigen zelfstandigheid te garanderen door tegen potentieel bedreigende machtsconcentraties op de Peloponnesos de steun van een mogendheid buiten het schiereiland te zoeken. Deze politiek had de Messeniërs achtereenvolgens onder de vleugels van Thebe, Makedonia, de Aitolische Bond en Rome gebracht. Tegen Sparta was dit beleid succesvol geweest, maar voor de expansie van de Achaïsche Bond had het Messene niet kunnen behoeden. Daarin openbaarde zich een fatale zwakte van de Messeense buitenlandse politiek: de 'Schutzmacht' beschermde de Messeense onafhankelijkheid en territoriale integriteit alleen wanneer dat strookte met de eigen belangen. Was dat niet het geval, dan stonden de Messeniërs er alleen voor. Sinds de Eerste Makedonische Oorlog (214-205) was Messene een bondgenoot van Rome. Maar gedurende de eerste decennia na de Tweede Makedonische Oorlog (200-197) was voor de Romeinen vriendschap met de Achaïsche Bond belangrijker dan loyaliteit ten opzichte van Messene, en dat gold zeker toen de sympathie van de Messeniërs tijdens de oorlog van Rome met Antiochos en de Aitolische Bond (192-188) bij de Aitoliërs bleek te liggen. Rome beschermde Messene dan ook niet tegen gedwongen integratie in de Achaïsche Bond en ontmanteling van de zeggenschap van de stadstaat over de regio.

De geschiedenis van de Zuid-Peloponnesos in de jaren van de inlijving van Messene bij de Achaïsche Bond werpt een instructief zijlicht op de vestiging van de Romeinse hegemonie over Griekenland. Voor de Achaïsche Bond betekende vrijheid dat men het binnen het bondsgebied zelf voor het zeggen had, en dat welgemeende Romeinse adviezen niet noodzakelijkerwijze ter harte werden genomen. De burgers van Messene beschouwden niet Rome, maar de Achaïsche Bond als de voornaamste bedreiging van hun vrijheid; voor bescherming daartegen vestigden zij in 191 en 183 hun hoop op Rome, tot twee keer toe tevergeefs. Voor de burgers van kleinere Messeense steden zoals Korone of Thouria betekende integratie in de Achaïsche Bond de beëindiging van hun onderschikking aan de centrale polis, en het is zeer wel denkbaar dat zij die ontwikkeling als een bevrijding hebben ervaren. Voor iedere Griekse politieke formatie betekende vrijheid zo iets anders, en dat stelde de Romeinen in staat om bij de vestiging van hun hegemonie over de wereld van de Griekse stadstaten en federaties onder alle omstandigheden te poseren als bevrijders: er was altijd wel iemand gelukkig met de resultaten van een Romeinse interventie. (vgl. Dmitriev 2011, 349). Daar mocht iedereen verder het zijne bij denken – zolang men maar de onvermijdelijkheid inzag 'te luisteren naar de Romeinen en hun bevelen te gehoorzamen' (Polybius 3.4.3).
Terug naar inhoudsopgave



Noten

[1] Xenophon, Hellenica 6.4.3-15; Diodorus Siculus 15.52-56; Plutarchus, Pelopidas 20-23; vergelijk Seager 1994, 180-184; Cartledge en Spawforth 2002, 3.

[2] Xenophon, Hellenica 6.5.23-32 en 7.2.2; Agesilaus 2.24; Diodorus Siculus 15.63.3-15.65.5; Plutarchus, Pelopidas 24; Agesilaus 31-32; vergelijk Cartledge 2002, 253-255; David 1980, 300-303.

[3] Zie voor deze opstand Cartledge 2002, 186-190; Luraghi 2008, 182-188.

[4] Tot in de derde eeuw wordt de stad in de bronnen 'Ithome' genoemd. Zie Pseudo-Scylax 45; Fouilles de Delphes 3.4.6; Diodorus Siculus 19.54.4; vgl. Roebuck 1941, 37; Luraghi 2015, 286-287; andere nuances bij Grandjean 2003, 93-97. Later werd de naam 'Messene', voorheen gehanteerd ter aanduiding van het landschap, gebruikelijk; het landschap werd nu in de regel 'Messenia' genoemd. In deze tekst zal ik dit gebruik volgen: 'Messene' voor de stad, 'Messenia' voor de regio. Voornaamste bronnen over de stichting: Diodorus Siculus 15.66.1-67.1; Pausanias 4.26.3-27.11; vergelijk Roebuck 1941, 31-34; Grandjean 2003, 49-53; Luraghi 2008, 210-218.

[5] Thucydides 1.101.2.

[6] Müth 2014; Bessac & Müth 2020; Müth 2021.

[7] Müth 2007, 280.

[8] Luraghi 2008, 219-230. Luraghi benadrukt dat de laatstgenoemde categorie, die in de bronnen (bijvoorbeeld Diodorus Siculus 15.66.6 en Pausanias 4.26.5) prominent figureert, niet meer dan een bescheiden groep kan hebben gevormd.

[9] Roebuck 1945, 162 en 164. In zijn schatting van de bevolking van Messene en bijbehorend territorium volgde Roebuck de studie van Inscriptiones Graecae V.1.1433 van de hand van Wilhelm 1914, met name 114. Wilhelm dateerde dit belangrijke fiscale document rond 100, wat aan de vroege kant lijkt; zie bijvoorbeeld Doyen 2017, 431 noot 12, die naar de periode van het Tweede Driemanschap (43-31) neigt. Toepassing van de 'schot-hagel-methode' van Mogens Herman Hansen (Hansen 2006; vergelijk Hansen en Naerebout 2006, 89-103) resulteert voor de stad Messene in een bevolking van 15.000 à 20.000 zielen: 150 à 200 inwoners per hectare bebouwd areaal maal 100. Gezien het relatief grote beslag van publieke gebouwen op het bebouwde areaal in Messene, dat bijvoorbeeld een stadion en een gymnasium binnen zijn muren had, is dit vermoedelijk wat aan de hoge kant. Volgen we Hansen in zijn veronderstelling dat in poleis met een territorium van de omvang van Messene (ca. 1000 km2 volgens Roebuck 1945, 157) twee derde van de inwoners op het platteland woonde, dan komen we voor stad en stedelijk territorium samen dus uit op een inwoneraantal tussen de 45.000 en 60.000.

[10] Of perioikensteden ten oosten van de Pamisos als Thouria, Farai en Abia vanaf het begin deel uitmaakten van het Messeense territorium is onzeker. Zie Roebuck 1941, 38-39; Luraghi 2008, 228-230; Kralli 2017, 25-26. De Dentheliatis zou gedurende de volgende eeuwen nog regelmatig van eigenaar wisselen. Zie Luraghi 2008, 16-27.

[11] Roebuck 1941, 57 en 116-117; Luraghi 2008, 252-253; Kralli 2017, 326.

[12] Over het stichtingsjaar van Megalopolis bestaat enige onzekerheid, die hier van ondergeschikt belang is, zie Kralli 2017, 26 met 44 noot 152.

[13] Diodorus Siculus 15.77.4 in combinatie met pseudo-Scylax 45. Vergelijk Roebuck 1941, 38 met noot 62; Kralli 2017, 25-26.

[14] Xenophon, Hellenica 7.5.4-5 en 18-27; Diodorus Siculus 15.82-88. Vergelijk Kralli 2017, 17-18.

[15] Diodorus Siculus 15.89.1-2; Plutarchus, Agesilaus 35.2-4; Polybius 4.33.7-9. Vergelijk Roebuck 1941, 45-47; Luraghi 2008, 253.

[16] Pausanias 4.28.1. Vergelijk Roebuck 1941, 47; Luraghi 2008, 253.

[17] Demosthenes 6.13; Isocrates 5.74; zie ook Pausanias 4.28.2. Vergelijk Roebuck 1941, 49-50; Kralli 2017, 53.

[18] Polybius 9.28.6-7; 18.14.1-9; Tacitus, Annales 4.43.1-3; Strabo 8.4.6. Vergelijk Roebuck 1941, 53-57; Shipley 2004, 550; Kralli 2017, 59-63. Als steden als Thouria niet al in 369 aan de Messeniërs waren toegevallen, werden ze nu aan hen toegewezen. Illustratief voor de onzekerheid in dezen is dat Shipley 2004, 566 op één en dezelfde pagina kan meedelen dat Thouria 'would have been detached from Sparta either in 338 or, perhaps more likely, in 369' én dat het 'was probably detached from Sparta (...) in 338/7 rather than 369'.

[19] Demosthenes 18.295; Polybius 18.14. Vergelijk voor deze familie, die tot in de tweede eeuw een prominente rol speelde in Messene, Habicht 2007; Kennell 2021, 511-514.

[20] [Demosthenes] 17. 4 en 7. Vergelijk Roebuck 1941, 52-53; Luraghi 2008, 255; Kralli 2017, 52 en 76 noot 11.

[21] Diodorus Siculus 18.11.2; Pausanias 1.25.4; 4.28.3. Vergelijk Roebuck 1941, 58-59; Shipley 2018, 45.

[22] Vergelijk Roebuck 1941, 116 over de mogelijkheid van 'Macedonian use of Ithome to control the district.'

[23] Zie bijvoorbeeld Diodorus Siculus 19.54.4 (over de operaties van de Makedonische krijgsheer Kassander in 316): μετὰ δὲ ταῦτα τὰς ἐν τῇ Μεσσήνῃ πόλεις προσηγάγετο πλὴν Ἰθώμης.

[24] Roebuck 1941, 110; Luraghi 2015, 286.

[25] Vooral het voorkomen van aanduidingen als Μεσσάνιος ἐκ Θουρίας en Μεσσάνιος ἐξ Ἰθώμας in Delfische proxenie-decreten (Fouilles de Delphes 3.4.5 en 6, ca. 320) kan gezien worden als aanwijzing voor het bestaan van een dubbel burgerschap: op federaal en op polis-niveau. Zie Roebuck 1941, 111 en 113; Shipley 2004, 562 en 566; Luraghi 2015, 291-292.

[26] Roebuck 1941, 115 spreekt van 'an almost complete lack of details'; volgens Luraghi 2015, 285 is er 'hardly any evidence'. Vergelijk Shipley 2018, 137: 'The evidence for a Messenian federation is insubstantial and indirect.'

[27] Zie bijvoorbeeld Fouilles de Delphes 3.4.23, waar de πόλις τῶν Μεσσανίων wordt geprezen omdat de Μεσσάνιοι troepen naar Delfi hebben gestuurd om het heiligdom tijdens de Eerste Makedonische Oorlog te beschermen. Vergelijk Roebuck 1941, 111; Luraghi 2015, 288.

[28] Polybius 2.5.2: τὰς δυναστευούσας ἐν αὐταῖς πόλεις. Vergelijk Grandjean 2003, 102.

[29] Roy 2015, 271-278.

[30] Diodorus Siculus 19.54.4 (geciteerd hierboven, noot 23) en 19.64.1; vergelijk Roebuck 1941, 59. Een epigrafisch geattesteerd (maar zeer onvolledig geconserveerd) verdrag tussen twee Makedonische koningen (waarschijnlijk Filippos III Arrhidaios en Alexander IV) en Ithome (= Messene) hoort vermoedelijk thuis in deze context van een tijdelijke 'Alleingang' van de stad binnen de regio en van controle over de stad door Polyperchon. Zie SEG 43.135 = Themelis 1994, 96-97 (editio princeps); SEG 51.456 = Matthaiou 2001, 221-227; Luraghi 2008, 255-256; Kralli 2017, 96 met 109 noot 46.

[31] Plutarchus, Demetrius 33.2-3; vergelijk Roebuck 1941, 61; Kralli 2017, 102; Dunn 2018.

[32] SEG 41.322 = Themelis 1993, 83-85 (editio princeps); SEG 51.457 = Matthaiou 2001, 227-231; vergelijk Luraghi 2008, 256; Kralli, 2017, 102-103 met 112 noten 76-78; Shipley 2018, 55-56.

[33] Will 1984, 105-109; citaat op blz. 108-109.

[34] Will 1984, 110-117.

[35] Iustinus 24.1.1-7; vergelijk Roebuck 1941, 61-62; Cartledge en Spawforth 2002, 32; Kralli 2017, 116-120; Shipley 2018, 57.

[36] Pausanias 4.28.3. Ook Megalopolis had het nodige te duchten van de Spartanen, zie Pausanias 8.6.3. Vergelijk Roebuck 1941, 62-63; Kralli 2017, 121 en 135-137.

[37] Pausanias 4.28.4-6; vergelijk Roebuck 1941, 63-64; Kralli 2017, 136-137.

[38] Walbank 1984, 236-243; Roebuck 1941, 64-65; Kralli 2017, 128-132.

[39] Zie voor de opkomst van de Achaïsche Bond Walbank 1984, 243-252, 446-449 en 455-456; Kralli 2017, 147-204.

[40] Dit is een aardige illustratie van de beperkingen én van de mogelijkheden van ons bronnenmateriaal, dat voor de decennia rond het midden van de derde eeuw zeer gebrekkig is. Maar volgens Polybius 4.6.11 bestonden in 221 van oudsher (ἐκ παλαιῶν χρόνων) vriendschap en een bondgenootschap (φιλία καὶ συμμαχία) tussen Aitoliërs en Messeniërs; vergelijk 4.3.9: τῶν Μεσσηνίων (...) φίλων ὄντων καὶ συμμάχων. Hou oud is 'van oudsher'? Er zijn aanwijzingen dat Messenia in de jaren 240 in de Aitolische invloedssfeer was komen te liggen. Zo kwam kort voor 240 door Aitolische bemiddeling een verdrag tot stand tussen Messene en het aan de Messeense noordgrens gelegen Figaleia (Inscriptiones Graecae V 2.419 = Sylloge Inscriptionum Graecarum3 472), en het lijkt aannemelijk dat de Aitoliërs voor hun inval in Lakonika van 240 (zie Cartledge en Spawforth 2002, 48; Scholten 2000, 127-128) Messenia als uitvalsbasis hebben gebruikt. Vergelijk Roebuck 1941, 66-69; Kralli 2017, 278-281. Kortom, de aanwijzingen zijn sterk genoeg om een vermoeden te formuleren, maar de datering van het Messeens-Aitolische verdrag vindt geen directe steun in een bronvermelding.

[41] Roebuck 1941, 67; Luraghi 2008, 257; Kralli 2017, 280-281.

[42] Voor 220, want in dat jaar klaagde de Achaïsche Bond over een Aitolische aanval op de plaats (Polybius 4.25.4). Herhaalde verzoeken om teruggave: Livius 27.30.13; Polybius 18.42.7; vergelijk Luraghi 2008, 258; Kralli 2017, 281 met 304 noot 46.

[43] Zie voor een gedetailleerd relaas van de oorlog tegen Kleomenes Kralli 2017, 205-266.

[44] Roebuck 1941, 70-71; Grandjean 2003, 77.

[45] Polybius 4.3-6. Vergelijk Roebuck 1941, 72-73; Luraghi 2008, 258; Kralli 2017, 281-282. Voor de bedreiging die van het Helleense Bondgenootschap uitging voor de Aitolische bond, zie Roebuck 1941, 71-72; Walbank 1984, 468 en 473-474.

[46] Polybius 4.7; 4.9; 4.15.1-7; 4.16.1. Vergelijk Roebuck 1941, 73-75; Kralli 2017, 282-283.

[47] Oorlogsverklaring: Polybius 4.25.

[48] Polybius 4.31.1 en 4.79.5-8. Vergelijk Roebuck 1941, 77-78; Kralli 2017, 284-285.

[49] Polybius 5.3.3 en 5.4.4-6; 5.20.1-10. Vergelijk Roebuck 1941, 79; Kralli 2017, 285 en 287-288.

[50] Polybius 5.5.1-11 en 5.17.1; 5.91.3; 5.92.1-6. Vergelijk Roebuck 1941, 79-80; Kralli 2017, 287-288. Kalamai was een versterkte plaats op de westflank van de Taygetos, ruim 5 kilometer ten oosten van het huidige Kalamata.

[51] Polybius 5.103.7-105.2. Vergelijk Roebuck 1941, 80; Kralli 2017, 298-300 en 288.

[52] Polybius 4.31.2-3 en 4.32.1-2. Vergelijk Roebuck 1941, 77-78; Kralli 2017, 284.

[53] Plutarchus, Aratus 49.2-3. Vergelijk Roebuck 1941, 81-82.

[54] Polybius 7.10.1. Vergelijk Roebuck 1941, 81 en 83; Grandjean 2003, 79-80; Luraghi 2008, 260.

[55] Plutarchus, Aratus 50-51; Polybius 7.12; 3.19.11; 8.8.1; 8.12.1. Vergelijk Roebuck 1941, 82-84; Grandjean 2003, 80; Shipley 2018, 80.

[56] Polybius 9.30.6. Vergelijk Roebuck 1941, 84-85; Kralli 2017, 300.

[57] Ἔφοροι: Polybius 4.4.2-3 en 4.31.2. Het verdrag met Lysimachos wordt met een eed bekrachtigd door deze magistraten (regel 23): SEG 41.322 (= Themelis 1993, 83-85); 51.457 (= Matthaiou 2001, 227-231). Γέροντες en ἐπὶ τῶν ὅπλων ἵππαρχος: SEG 58.369 = Themelis 2013, 60-62, regels 7 en 19 (gedateerd eerste helft derde eeuw). Στρατηγοί: Plutarchus, Aratus 49.2, en vergelijk Grandjean 2003, 78-79; Shipley 2018, 136-138.

[58] SEG 62.226 (= Luraghi en Magnetto 2012, 510-512), regel 91-93. Vergelijk Müth 2007, 50-52.

[59] Theaters werden in Griekse stadstaten veelvuldig gebruikt voor bijeenkomsten van de volksvergadering. Zie McDonald 1943, 61 ('As far as can be ascertained from literature, the political assembly in the other Greek cities most commonly met in their respective theaters.') en M.H. Hansen en T. Fischer-Hansen 1994, 44-53, met name 53 ('... theatres ... could conveniently and frequently be used as meeting places for the city's popular assembly.'). In het geval van Messene ontbreken eenduidige getuigenissen voor het gebruik van het theater voor reguliere bijeenkomsten van de volksvergadering: de gegevens waarover we beschikken (vergelijk Müth 2007, 79-80), hebben betrekking op bijeenkomsten met een bijzonder karakter. Zie Plutarchus, Aratus 50.2 (een confrontatie tussen de Achaïsche leider Aratos en de Makedonische koning Filippos V, ten tijde van de gebeurtenissen van 215/4, kennelijk ten overstaan van de Messeense burgerij); Livius 39.49.10 (de Messeense burgers stromen in 182 samen in het theater en eisen dat de gevangengenomen Achaïsche leider Filopoimen aan het volk wordt getoond). Naar Inscriptiones Graecae V 1 1432, regels 5-6 wordt in dit verband ook regelmatig verwezen, maar vergelijk M.H. Hansen en T. Fischer-Hansen 1994, 48 noot 103 ('no ekklesia, but rendering of accounts in the theatre by the grammateus of the council in the presence of some idiotai and the strategos.'). Desondanks lijkt in Messene het theater de geschiktste en meest voor de hand liggende faciliteit voor reguliere bijeenkomsten van een volksvergadering te zijn geweest. Het feit dat de burgers na de gevangenneming van Filopoimen in 182 spontaan samenkwamen in het theater wijst in die richting. En de volksvergadering in het theater van Ithome tijdens de legendarische Eerste Messeense Oorlog bij Pausanias 4.12.5-6 is vanzelfsprekend een anachronistische fictie, maar kan heel goed een hellenistische realiteit hebben weerspiegeld.

[60] Fröhlich 2008, met name 222-223. Luraghi 2008, 290-292 interpreteert deze intramurale grafmonumenten als een voorbeeld van Spartaanse invloed op Messeense gebruiken; ook daar waren intramurale bijzettingen niet uitzonderlijk. Zijn verklaring lijkt me eerder complementair aan dan concurrerend met de door Fröhlich gesuggereerde.

[61] Enkele voorbeelden: pro-Makedonische politici verbannen, vermoedelijk 335 (zie hierboven, noot 20); ballingen vermeld in het verdrag met Lysimachos van ca. 295 (zie hierboven, noot 32); Messeense ballingen in Megalopolis verschaffen Kleomenes III toegang tot de stad, 223 (Polybius 2.55.3); verbannen oligarchen na de stasis van 215/4 (zie hierboven, noot 54); in 191 beveelt Flamininus de Messeniërs ballingen terug te roepen (Livius 36.31.9, vergelijk hieronder, noot 70); na de oorlog tussen Messene en de Achaïsche Bond van 183/2 wordt een deel van de Messeense elite verbannen (vergelijk hieronder, noot 83).

[62] Livius 27.33.5. Vergelijk voor de uitzending van militairen naar Delfi hierboven, noot 27.

[63] De Messeniërs moeten Asine zijn kwijtgeraakt voor 196, toen ze het terugvroegen (Polybius 18.42.7). De Eerste Makedonische Oorlog biedt een plausibele context voor overname van de stad door de Achaïsche Bond. Vergelijk Roebuck 1941, 89-90 noot 104; Luraghi 2008, 260 noot 40; Kralli 2017, 325.

[64] Livius 29.12.14; vgl. Roebuck 1941, 85-87; Kralli 2017, 319 met 381-382 noot 39.

[65] Zes jaar later, toen de Romeinen met een aantal Griekse bondgenoten Lakonika binnenvielen en Nabis tot capitulatie dwongen, mochten Messeense eigenaren wat ze van hun eigendommen konden terugvinden, opeisen. Zie voor de inval van Nabis Polybius 16.13.3 en 16.16.1-16.17.7; Livius 34.32.16 en 34.35.6; Plutarchus, Philopoemen 12.4-5 en 19.2; Pausanias 4.29.10-11 en 8.50.5; Sylloge Inscriptionum Graecarum3 595. Vergelijk Roebuck 1941, 87-90; Kralli 2017, 335.

[66] Polybius 18.42.7. Vergelijk Roebuck 1991, 90-91; Kralli 2017, 325.

[67] Voor deze Romeins-Seleukidische oorlog (192-188) zie Errington 1989, 274-289.

[68] Livius 36.31.2: cum Aetolis sentiebant.

[69] Plutarchus, Philopoemen 15.2: τῶν μὲν ἀκόντων, τοὺς δὲ συμπείσας προσηγάγετο καὶ μετεκόμισεν εἰς τοὺς Ἀχαιοὺς τὴν πόλιν.

[70] Livius 36.31.1-10, met name 36.31.9: Messeniis imperavit ut exsules reducerent et Achaeorum concilii essent. Vergelijk voor deze episode Roebuck 1941, 91-94; Grandjean 2003, 82-83; Luraghi 2008, 261-262; Kralli 2017, 325-326.

[71] Uit een inscriptie met een geografisch georganiseerde lijst van stedelijke afgevaardigden in het college van νομογράφοι Ἀχαιῶν blijkt dat Asine, Korone en Kyparissia daarin afzonderlijk vertegenwoordigd waren. Zie Rizakis 2008, no. 116 = SEG 50.740.

[72] Polybius 23.5.1-3.

[73] Polybius 23.5.14-18.

[74] Livius 39.48.5.

[75] Polybius 24.9.12-13. Vergelijk voor het nu volgende relaas van de Messeense opstand Luraghi en Magnetto 2012, 518-521; Kralli 2017, 359-362.

[76] Polybius 23.9.12-15. Volgens Polybius (23.9.8-10) was de reactie van de senaat op het Achaïsche verzoek geïnspireerd door het rapport van Marcius Philippus over Peloponnesische aangelegenheden. Hij had gesuggereerd dat de Spartanen en Messeniërs de handen wel eens ineen zouden kunnen slaan. Dan zou, zo meende hij, de Achaïsche Bond, die zich nu zo weinig gelegen wilde laten liggen aan Romeinse adviezen, wel weer voor hulp bij de senaat aankloppen. Vergelijk Kralli 2017, 356-357.

[77] Livius 39.49.1. Volgens Plutarchus (Philopoemen 18.3) ging het om Kolonides. Kolonides lag een kleine 15 km ten zuiden van Korone en de territoria van beide steden grensden aan elkaar (Pausanias 4.34.8), dus de Messeense aanval kan heel goed op de verovering van beide plaatsen hebben gemikt. Vergelijk Luraghi 2008, 263; Kralli 2017, 360.

[78] Polybius 23.12.3; Livius 39.49.1-39.50.8; Plutarchus, Philopoemen 18-20; Pausanias 8.51.5-7.

[79] Polybius 23.12.7; 23.16.1-17.1; Livius 39.50.9; Plutarchus, Philopoemen 21.1-5; Pausanias 8.51.8. Buitengewone grootmoedigheid: Polybius 23.17.1 (διὰ τὴν Λυκόρτα καὶ τῶν Ἀχαιῶν μεγαλοψυχίαν); vergelijk de woordkeus in 24.2.3 (πρὸς τοῖς ἄλλοις φιλανθρώποις).

[80] Polybius 23.17.1-2.

[81] Polybius 24.2.3.

[82] Polybius 23.15.

[83] Polybius 24.9.13. Na enkele jaren kregen ze van de Achaïsche Bond toestemming om terug te keren: Polybius 24.10.15.

[84] Polybius 24.1.6-7.

[85] Verschillende voorbeelden in Luraghi en Magnetto 2012, 529 met noot 66; daaraan kan Roebuck 1941, 102-103 worden toegevoegd.

[86] Zie Strabo 8.3.6 (onder verwijzing naar Demetrius van Scepsis, die in de eerste helft van de tweede eeuw leefde) en 25 (ἡ νῦν Ἀνδανία, πολίχνιον Ἀρκαδικόν); 10.1.10.

[87] Inschriften von Olympia 46; Neue Inschriften von Olympia 14. Vergelijk voor deze interpretatie Roebuck 1941, 102-103 noot 167.

[88] Luraghi en Magnetto 2012, 521 noot 36; Agrimonti 2021, 150 en 244.

[89] Vergelijk Luraghi en Magnetto 2012, 525.

[90] Themelis 2008 = SEG 58.370 (editio princeps). Alleen het volksbesluit is tot dusverre gepubliceerd. In het onderstaande wordt verwezen naar de tekst zoals afgedrukt in Luraghi en Magnetto 2012 (SEG 62.226).

[91] Regel 2-11. Vergelijk Luraghi en Magnetto 2012, 524-525.

[92] Zie Luraghi en Magnetto 2012, 529-530; Agrimonti 2021, 88-89. Maar er is ruimte voor twijfel, zie Kralli 2017, 365 met 394 noot 224.

[93] Vergelijk Rizakis 2011, 279; Luraghi en Magnetto 2012, 540-544.

[94] Agrimonti 2021, 95.

[95] Agrimonti 2021, 96-100.

[96] Al is accommodatie nog niet hetzelfde als participatie, want we horen ook niets over bekleding van federale ambten door Messeniërs of van in Messene gehouden bondsvergaderingen, zie Luraghi 2008, 264.

[97] Zie voor de Spartaans-Achaïsche relaties vanaf 192 en de Achaïsche oorlog Kralli 2017, 350-359 en 369-379; voor het grotere kader Derow 1989.

[98] Polybius 38.16.3. Vergelijk Roebuck 1941, 105-106; Grandjean 2003, 229-230; Kralli 2017, 378.

[99] Roebuck 1941, 106-107; Grandjean 2003, 230-232; Luraghi 2008, 264.



Bibliografie

Agrimonti, S. 2021. Interstate Arbitrations in Hellenistic Messenia. Doctoral dissertation, University of Cincinnati.

Bessac, J.-C. en S. Müth. 2020. 'Economic challenges of building a Geländemauer in the middle of the 4th century BC. Quantifying the city wall of Messene', in M. Heinzelmann en C. Recko (eds), Quantifying Ancient Building Economy, Panel 3.24. Archaeology and Economy in the Ancient World 23, Heidelberg, 23–37.

Cartledge, P. 20022. Sparta and Lakonia. A regional history 1300 to 362 BC, London/New York.

Cartledge, P. en A. Spawforth 20022. Hellenistic and Roman Sparta. A tale of two cities, Londen/New York.

David, E. 1980. 'Revolutionary agitation in Sparta after Leuctra', Athenaeum 68, 299-308.

Derow, P.S. 1989. 'Rome, the fall of Macedon, and the sack of Corinth', in A.E. Astin, F.W. Walbank, M.W. Frederiksen en R.M. Ogilvie (eds), The Cambridge Ancient History. Second Edition. Volume VIII: Rome and the Mediterranean to 133 B.C., Cambridge, 290-323.

Dmitriev, S. 2011. The Greek Slogan of Freedom and Early Roman Politics in Greece, Oxford.

Doyen, C. 2017. 'De la drachme au denier: Retour sur l’ὀκτώβολος εἰσφορά de Messène', in E. Apostolou en C. Doyen (eds), La monnaie dans le Péloponnèse. Bulletin de Correspondance Hellénique Supplément 57, Athene, 425-443.

Dunn, C. M. R. 2018. 'Messene besieged: a note on two (?) engagements in the Peloponnese', Acta Classica 61, 190–200.

Errington, R.M. 1989. 'Rome against Philip and Antiochus', in A.E. Astin, F.W. Walbank, M.W. Frederiksen en R.M. Ogilvie (eds), The Cambridge Ancient History. Second Edition. Volume VIII: Rome and the Mediterranean to 133 B.C., Cambridge, 244-289.

Fröhlich, P. 2008. 'Les tombeaux de la ville de Messène et les grandes familles de la cité à l’époque hellénistique', in: C. Grandjean (ed.), La Péloponnèse d'Épaminondas à Hadrien. Colloque de Tours 6-7 octobre 2005, Bordeaux, 203-227.

Grandjean, C. 2003. Les Messéniens de 370/369 au 1er siècle de notre ère, Monnayages et histoire. Bulletin de Correspondance Hellénique Supplément 44, Athene/Parijs.

Habicht, C. 2007. 'Zwei Familien aus Messene', Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 115, 125-127.

Hansen, M.H. 2006. The Shotgun-Method. The Demography of the Ancient Greek City-State Culture, Columbia/Londen.

Hansen, M.H. en T. Fischer-Hansen. 1994. 'Monumental political architecture in Archaic and Classical Greek poleis. Evidence and historical significance', in: D. Whitehead (ed.), From Political Architecture to Stephanus Byzantius. Sources for the Ancient Greek Polis. Historia Einzelschriften 87, Stuttgart, 23-90.

Hansen, M.H. en F. Naerebout. 2006. Stad en staat. De antiek-Griekse poleis en andere stadstaatculturen, Amsterdam.

Kennell, N.M. 2021. 'Cultural history and memory in the gymnasium-stadium complex in Messene', American Journal of Philology 125, 505-533.

Kralli, I. 2017. The Hellenistic Peloponnese: Interstate Relations. A narrative and analytic history from the fourth century to 146 BC, Swansea.

Luraghi, N. 2008. The Ancient Messenians. Constructions of Ethnicity and Memory, Cambridge.

Luraghi, N. 2015. 'Traces of federalism in Messenia', in H. Beck en P. Funke (eds), Federalism in Greek Antiquity, Cambridge, 285–96.

Luraghi, N. en A. Magnetto. 2012. 'The controversy between Megalopolis and Messene. With an appendix by Christian Habicht', Chiron 42, 509-550.

Matthaiou, A.P. 2001. 'Δύο ἱστορικὲς ἐπιγραφὲς τῆς Μεσσήνης', in: V. Mitsopoulos-Leon (ed.), Forschungen in der Peloponnes. Akten des Symposions anlässlich der Feier "100 Jahre Österreichisches Archäologisches Institut Athen." 5.3-7.3 1998, Athene, 221-231.

McDonald, W.A. 1943. The Political Meeting Places of the Greeks, Baltimore.

Müth, S. 2007. Eigene Wege. Topographie und Stadtplan von Messene in spätklassisch-hellenistischer Zeit. Internationale Archäologie 99, Rahden.

Müth, S. 2014. 'The historical context of the city wall of Messene', Proceedings of the Danish Institute at Athens 7, 106-122.

Müth, S. 2021. 'Strategy versus representation? The Late Classical city wall of Messene', in M. Eisenberg en R. Khamisy (eds), The Art of Siege Warfare and Military Architecture from the Classical World to the Middle Ages, Oxford/Havertown, 21-31.

Orlandos, A.K. 1965. 'Δύο ἐπιγραφαὶ ἐκ Μεσσήνης', Ἀρχαιολογικὴ Ἐφημερίς 1965, 110-121.

Rizakis, A.D. 2008. Achaie III. Les cités achéennes. Épigraphie et histoire. Meletemata 55, Athene.

Rizakis, A.D. 2011. 'Η Real-Politik της Ρώμης και η θλιβερή τύχη της Μεσσήνης μετά τον Β' Μακεδονικό Πόλεμο (196-182 π.Χ)', in Valavanis, P. (ed.), Ταξιδεύοντας στην κλασική Ελλάδα. Τόμος προς τιμήν του καθηγητή Πέτρου Θέμελη, Athene, 271-281.

Roebuck, C.A. 1941. A History of Messenia from 369 to 146 B.C., Chicago.

Roebuck, C.A. 1945. 'A note on Messenian economy and population', Classical Philology 40, 149-165.

Roy, J. 2015. 'Elis (with Akroria and Pisatis)', in H. Beck en P. Funke (eds), Federalism in Greek Antiquity, Cambridge, 269-284.

Scholten, J.B. 2000. The Politics of Plunder. Aitolians and their Koinon in the Early Hellenistic Era, Berkeley/Los Angeles/Londen.

Seager, R. 1994. 'The King's Peace and the Second Athenian Confederacy', in: D.M. Lewis, J. Boardman, S. Hornblower, M. Ostwald (eds), The Cambridge Ancient History. Second Edition. Volume VI: The Fourth Century B.C., Cambridge, 156-186.

Shipley, D.G.J. 2004. 'Messenia', in M.H. Hansen en T.H. Nielsen (eds), An Inventory of Archaic and Classical Poleis, Oxford, 547-68.

Shipley, D.G.J. 2018. The Early Hellenistic Peloponnese. Politics, economies, and networks 338-197 BC, Cambridge.

Themelis, P. 1993. 'Ἀνασκαφὴ Μεσσήνης', Πρακτικὰ τῆς ἀρχαιολογικῆς ἑταιρείας 1990, 56-103.

Themelis, P. 1994. 'Ἀνασκαφὴ Μεσσήνης', Πρακτικὰ τῆς ἀρχαιολογικῆς ἑταιρείας 1991, 85-128.

Themelis, P. 2008. 'Κρίμα περὶ χώρας Μεσσηνίων καὶ Μεγαπολιτῶν', in G.A. Pikoulas (ed.), Ἱστορίες για τὴν αρχαία Ἀρκαδία. Proceedings of the International Symposium in honour of James Roy. 50 χρόνια Ἀρκάς (1958-2008), Stemnitsa, 211-222. 

Themelis, P. 2013. 'Ἀνασκαφὴ Μεσσήνης', Πρακτικὰ τῆς ἀρχαιολογικῆς ἑταιρείας 2010, 53-64.

Walbank, F.W. 1984. 'Macedonia and Greece' en 'Macedonia and the Greek leagues', in F.W. Walbank, A.E. Astin, M.W. Frederiksen en R.M. Ogilvie (eds), The Cambridge Ancient History. Second Edition. Volume VII.1: The Hellenistic World, Cambridge, 221-256 en 446-481.

Wilhelm, A. 1914 'Urkunden aus Messene', Jahreshefte des östtereichischen archäologischen Institutes in Wien 17, 1-120.

Will, E. 1984. 'The formation of the Hellenistic kingdoms', in: F.W. Walbank, A.E. Astin, M.W. Frederiksen en R.M. Ogilvie (eds), The Cambridge Ancient History. Second Edition. Volume VII.1: The Hellenistic World, Cambridge, 101-117.



Iets over bronnen en literatuur

Bronnen. Het zal de lezer van bovenstaand overzicht van de geschiedenis van Messene en Messenia in de periode 369-146 zijn opgevallen dat sommige episodes veel uitvoeriger zijn behandeld dan andere. Zo heb ik meer woorden gespendeerd aan de zogenaamde Bondgenotenoorlog, die drie jaar duurde (220-217), dan aan de dertig jaar rond het midden van de derde eeuw. Deze en andere onevenwichtigheden weerspiegelen niet de betekenis van de verschillende episodes, maar de ongelijkmatige distributie van onze informatie. Die constatering wordt begrijpelijk als we gaan kijken naar de bronnen voor de geschiedenis die in deze tekst aan de orde is gekomen.

Voor onderzoek naar de geschiedenis van Grieken en Romeinen in de Oudheid (en zeker voor politiek-militaire geschiedenis) zijn we in belangrijke mate aangewezen op literaire bronnen: werken van geschiedschrijvers, biografen, geografen en andere intellectuelen uit de Oudheid. Zulke werken hebben dankzij de handschriftelijke overlevering de tand des tijds doorstaan: ze zijn van generatie op generatie overgeschreven, omdat telkens nieuwe generaties de inhoud interessant of waardevol vonden – totdat met de uitvinding van de boekdrukkunst een minder omslachtige wijze van vermenigvuldiging haar intrede deed. Vanzelfsprekend is er veel meer verloren gegaan dan bewaard gebleven; ook zijn veel geschriften slechts gedeeltelijk overgeleverd.

Deze afhankelijkheid van literaire bronnen wekt bij historici van andere tijdvakken vaak enige verontrusting. Voor echte geschiedschrijving, vinden zij, heb je documenten nodig. Dat zijn teksten die de onderzochte gebeurtenissen of ontwikkelingen direct documenteren en daarvan als het ware zelf deel uitmaakten, bijvoorbeeld verdragen, wetten, besluiten van soevereine instellingen. Zulke documenten zijn er zeker voor de oude geschiedenis van Grieken en Romeinen. Veelal zijn ze bij ons terecht gekomen op schriftdragers uit de Oudheid zelf, bijvoorbeeld in de vorm van inscripties, toevallig gevonden of bij opgravingen aan het licht gebracht. Ze maken belangrijke aanvullingen op en correcties en bijstellingen van het beeld mogelijk, maar de afhankelijkheid van literaire bronnen blijft voor historici van de Grieks-Romeinse wereld in de Oudheid een gegeven waarmee ze moeten werken.

In het onderstaande gaan we eerst bekijken welke literaire bronnen ons bij de reconstructie van de Messeense geschiedenis tussen 369 en 146 ter beschikking staan. Daarna signaleren we hoe documentaire bronnen, met name inscripties, tot de beeldvorming bijdragen.

Een monografische behandeling van de Messeense geschiedenis gedurende de periode waar het hier om gaat, is uit de Oudheid zelf niet overgeleverd, en voor zover wij kunnen nagaan, heeft die ook niet bestaan. In de tweede eeuw na Chr. schreef Pausanias, een Griek uit het westen van Klein-Azië, een Rondleiding door Griekenland (Ἑλλάδος Περιήγησις); het vierde van de tien boeken waarin dit werk is verdeeld, gaat over Messenia. In dat boek besteedt de schrijver de nodige aandacht aan het Messeense verleden, maar het leeuwendeel daarvan gaat uit naar de legendarische geschiedenis van de oorlogen die de Messeniërs in de archaïsche periode zouden hebben gevoerd om zich de Spartanen van het lijf te houden. De periode na de stichting van Messene moet het doen met twee capita (4.28-29), een paar bladzijden, die interessante gegevens bevatten, maar die geen doorlopend relaas met een heldere chronologische structuur bieden. Wel beschrijft Pausanias vrij uitvoerig de bevrijding van Messenia en de stichting van Messene door Epameinondas (4.26.3-4.27.11).

Pausanias leefde ruim 500 jaar na de stichting van Messene. Een contemporaine geschiedenis van de Griekse stadstaten in die periode, de Hellenika, hebben we over van de hand van de Athener Xenofon (ca. 430-ca. 355). Het werk behandelt de jaren 411-362 en eindigt met de slag bij Mantineia; het is dus alleen voor het eerste decennium van de Messeense geschiedenis na de bevrijding van belang. Xenofon was zo pro-Spartaans dat hij de bevrijding van Messenia en de stichting van Messene kennelijk als non-events beschouwde, waaraan hij geen woorden vuil hoefde te maken. Aan het verzwijgen van die onwelgevallige gebeurtenissen offerde hij de consistentie en begrijpelijkheid van zijn relaas op, want als 'de Messeniërs' na 369 af en toe in de Hellenika opduiken, vraagt de oplettende lezer zich af waar deze nieuwe politieke formatie vandaan komt.

Behalve door Pausanias worden de bevrijding van Messenia en de stichting van Messene ook beschreven door Diodoros, een Siciliaanse Griek die rond het midden van de eerste eeuw een wereldgeschiedenis (Bibliotheke) schreef. Zijn werk, dat veertig boeken telde, heeft de tand des tijds niet ongeschonden doorstaan: van de boeken 6 t/m 10 en 21 t/m 40 resteren slechts fragmenten en excerpten. Voor ons relevant is dat de boeken 11 tot en met 20, die een doorlopend relaas van de gebeurtenissen in de jaren 480-302 bieden, volledig bewaard zijn gebleven. Veel van onze informatie over de Messeense geschiedenis in de vierde eeuw komt dan ook uit Diodoros' werk (boek 15-20). Daarbij moet men wel bedenken dat Diodoros een wereldgeschiedenis schreef, geen geschiedenis van Messenia. De Messeniërs verschijnen bij hem dan ook uitsluitend op het toneel als de 'grote geschiedenis' langskomt op het zuidwesten van de Peloponnesos, vaker wel dan niet in de vorm van één of meer legers. Bovendien leefde Diodoros in de eerste, niet in de vierde eeuw. Maar er is goede reden om aan te nemen dat hij als bronnen werken van tijdgenoten van de beschreven gebeurtenissen heeft gebruikt: werken die sindsdien verloren zijn gegaan, zodat Diodoros de belangrijkste ingang tot de door hen verschafte informatie vormt. Voor de decennia rond het midden van de vierde eeuw zijn dat geschiedschrijvers als Eforos van Kyme, voor de diadochenoorlogen Hieronymos van Kardia.

Bij de kwaliteit van Diodoros' verwerking van de werken van zijn voorgangers vallen wel wat kanttekeningen te plaatsen. Desondanks betekent het feit dat we van de boeken 21 en volgende slechts fragmenten en excerpten overhebben, dat we voor het grootste deel van de derde eeuw verstoken zijn van een doorlopend relaas; pas het begin van het geschiedwerk van Polybios – over wie zo dadelijk meer – brengt in die situatie verandering. Het enige wat in de buurt komt is een samenvatting van een verloren gegane wereldgeschiedenis uit de periode rond het begin van onze jaartelling, de Historiae Philippicae van Pompeius Trogus. De samenvatting (Epitome historiarum Philippicarum) werd in de Keizertijd geschreven door een zekere Iustinus. Daarnaast beschikken we over de zogenaamde Prologi, beknopte inhoudsbeschrijvingen per boek.

De wel heel summiere informatie die Iustinus' Epitome en de Prologi bieden, kan in veel gevallen worden aangevuld met behulp van de biografieën van vooraanstaande Grieken en Romeinen van de hand van Ploutarchos van Chaironeia (ca. 45- ca. 125 na Chr.). Niet dat de betekenis van Ploutarchos als bron voor ons onderwerp zich beperkt tot de derde eeuw: in mijn noten is de lezer onder andere verwijzingen tegengekomen naar de biografieën van Agesilaos (een Spartaanse koning ten tijde van de slag bij Leuktra), Pelopidas (de rechterhand van Epameinondas), de aspirant-koning Demetrios Poliorketes en de Achaïsche leiders Aratos en Filopoimen – en mijn verwijzingen zijn ruim bemeten, maar niet uitputtend.

Polybios van Megalopolis (ca. 200-ca. 118) schreef een wereldgeschiedenis van de periode 220-146, met als centraal thema de opkomst van Rome als hegemoniale mogendheid van de Mediterrane wereld. In de eerste twee boeken van zijn werk, dat in het totaal 40 boeken telde, vatte hij belangrijke gebeurtenissen uit de anderhalve eeuw daarvoor samen. Wat betreft de Peloponnesos komen in die twee boeken onder andere de opkomst van de Achaïsche Bond en de oorlog tegen Kleomenes III van Sparta aan de orde. Hierboven hebben we al gezien dat Polybios de zoon was van de Achaïsche generaal Lykortas, die in 182 de Messeniërs tot overgave dwong. De informatie die hij ons verschaft over Peloponnesische aangelegenheden is, zoals we constateerden, verre van onpartijdig, maar wel altijd uit de eerste hand. Voor de bestudering van de geschiedenis van de hellenistische Peloponnesos is het begin van zijn gedetailleerde relaas van gebeurtenissen, in 220, een echte game-changer. In bovenstaande tekst was dat vooral te merken aan de hoge informatiedichtheid van de passage over de Bondgenotenoorlog (220-217), waaraan Polybios een aanzienlijk deel van de boeken 4 en 5 van zijn werk besteedt; daarin komt ook de Messeense betrokkenheid bij die oorlog regelmatig aan de orde. Jammer genoeg zijn alleen de boeken 1 t/m 5 van Polybios' geschiedwerk volledig overgeleverd; voor de rest zijn we aangewezen op – soms vrij uitvoerige – excerpten en fragmenten. Vanaf 216 wordt de historiografische spoeling dus weer dunner.

Gelukkig heeft Livius, die rond het begin van onze jaartelling een geschiedenis van Rome Ab urbe condita ('Sinds de stichting van de stad') schreef, voor de Romeinse bemoeienis met Griekenland op ruime schaal gebruik gemaakt van de niet volledig bewaard gebleven boeken van Polybios. Ook Livius' werk is trouwens niet compleet overgeleverd, maar we hebben wel de boeken 21 t/m 45 over, waarin de periode 218-167 wordt behandeld. Voor (de aanloop naar) de oorlog tussen Rome en de Achaïsche Bond van 146 zijn we weer aangewezen op Pausanias' Rondleiding door Griekenland , en dan vooral op boek 7, over Achaia. Over Messenia in de jaren na 182 hebben onze literaire bronnen trouwens weinig te melden.

Het beeld dat we op basis van de literaire bronnen van de Messeense geschiedenis na 369 krijgen, is versnipperd en vertoont grote lacunes. Met name van de gebeurtenissen tijdens de diadochenoorlogen en de ontwikkelingen gedurende de decennia rond het midden van de derde eeuw blijft veel onbekend of ongewis. Ook over andere periodes weten we minder dan we zouden wensen, en bovendien is het abominabel gesteld met onze kennis van de Messeense instituties, zowel op stedelijk als op regio-niveau. Wat verandert hierin doordat we ook toegang hebben tot documentaire bronnen, met name epigrafisch materiaal, d.w.z. inscripties?

Om te beginnen kunnen inscripties licht werpen op gebeurtenissen en ontwikkelingen waarnaar wij op basis van het literaire bronnenmateriaal alleen maar zouden kunnen gissen. Een paar voorbeelden.
1. Sinds de negentiende eeuw kennen we een inscriptie met een verdrag tussen Messene en Figaleia (hierboven, noot 40). Uit de tekst van dit verdrag blijkt dat de Aitolische Bond reeds in de jaren 240 een stevige vinger in de West-Peloponnesische pap had en dat Messenia vermoedelijk toen al in de Aitolische invloedssfeer was geraakt. We wisten dankzij Polybios dat de Messeniërs in 221 al geruime tijd 'vrienden en bondgenoten' van de Aitoliërs waren, maar hoe lang die hartelijke relaties op dat moment al bestonden was onbekend. Dankzij deze inscriptie weten we dat de verbondenheid van de Messeniërs met de Aitoliërs teruggaat tot de jaren rond het midden van de derde eeuw: zo vormt deze op steen geconserveerde tekst een lichtpuntje in een historiografisch zwart gat.
2. Tijdens de opgravingen van Messene van de afgelopen decennia zijn verdragen met Alexander IV en Filippos III Arrhidaios en met Lysimachos gevonden (hierboven, noten 30 en 32). Daarmee is de mist rond de wederwaardigheden van de Messeniërs gedurende de diadochenoorlogen niet opgetrokken, maar deze inscripties laten tenminste concreet zien dat ze op enigerlei moment met specifieke Makedonische krijgsheren in zee gingen.
3. In 2008 werd, zoals we gezien hebben (hierboven, noot 90), een in 2004 bij de opgravingen van Messene gevonden inscriptie met een volksbesluit gepubliceerd; het volksbesluit bevatte een verslag van de opeenvolgende arbitragezaken inzake de grensgeschillen met Megalopolis na de Messeense nederlaag tegen de Achaïsche Bond van 182. Werd voorheen op basis van fragiele aanwijzingen aangenomen dat Messene in die jaren gedwongen was tot aanzienlijke territoriale concessies aan Megalopolis, sinds de publicatie van deze inscriptie wordt dit met goede reden in twijfel getrokken. Niet alle vragen over de gang van zaken kunnen bevredigend beantwoord worden. Toch laat dit voorbeeld wel zien hoe sterk de vondst en publicatie van een nieuwe documentaire bron het beeld kunnen doen kantelen.

Minstens even belangrijk is de informatie die inscripties ons verschaffen over andere aangelegenheden dan het pure feit dat ze documenteren. Dankzij inscripties kunnen we vermoeden dat Messeniërs een dubbel burgerschap hadden, op regio- en op polisniveau (hierboven, noot 25), wat als een aanwijzing voor het bestaan van een federale structuur kan worden opgevat. Mede dankzij inscripties kennen we de titels van Messeense magistraten (hierboven, noot 57). Dankzij een inscriptie weten we waar in Messene de stadsraad vergaderde (hierboven, noot 58). Mede dankzij inscripties weten we dat al ten tijde van de diadochenoorlogen Messeniërs werden verbannen omdat ze een volgens hun medeburgers verkeerde politieke keuze hadden gemaakt (hierboven, noot 61). Dankzij een inscriptie hebben we een beter zicht op de afbrokkeling van de macht van de centrale stad over de regio ten gevolge van de integratie in de Achaïsche Bond (hierboven, noot 71). Inscripties maken het mogelijk de wederwaardigheden van prominente families binnen de Messeense burgerij over meerdere generaties te volgen (zie de verwijzing naar Habicht 2007 in noot 19, hierboven).

Op allerlei manieren verrijken inscripties zo onze kennis van de politieke geschiedenis en van de instellingen van de Messeniërs. Niet alleen helpen ze lacunes op te vullen in reconstructies op basis van het literaire bronnenmateriaal, ze maken het soms ook mogelijk dat beeld aanzienlijk te nuanceren of zelfs te corrigeren. En anders dan het literaire bronnenmateriaal, dat een min of meer gesloten corpus vormt, wordt het epigrafische materiaal nog voortdurend uitgebreid door de vondst en publicatie van inscripties.

Vertaalde bronnen. Van (relevante delen van de) werken van Xenofon, Polybios, Livius, Ploutarchos en Pausanias zijn min of meer recente Nederlandse vertalingen voorhanden:

Xenofon, Griekse oorlogen. Ingeleid, vertaald en van noten voorzien door Gerard Koolschijn, Amsterdam 1990.

Polybios, Wereldgeschiedenis 264-145 v.Chr. Vertaald en toegelicht door Wolther Kassies, Amsterdam 2007.

Livius, Vrijheid voor de Grieken. De geschiedenis van Rome XXXI-XLV. Vertaald en toegelicht door Hedwig W.A. van Rooijen-Dijkman, Amsterdam 2001.

Ploutarchos, Beroemde Grieken.
De levens van Lykourgos, Solon, Themistokles, Perikles, Alkibiades, Agesilaos, Dion,
Fokion, Demosthenes, Alexander, Pyrrhos,
Filopoimen
. Vertaald en toegelicht door H.W.A. van Rooijen-Dijkman, Amsterdam 2007.

Pausanias, Rondleiding door Griekenland. Vertaald door Jelle Abbenes, Soest 2012 (twee delen).

Van de Bibliotheke van Diodoros en van verschillende biografieën van Ploutarchos (bijvoorbeeld Pelopidas en Aratus) bestaan geen (recente) Nederlandse vertalingen. Een Engelse vertaling daarvan kan men vinden op de website van Bill Thayer, Lacus Curtius (doorscrollen naar 'Greek and Latin texts', een alfabetisch op auteursnaam geordende lijst met links), die ook een vertaling van Polybios biedt. Een Engelse vertaling van Iustinus' Epitome van de Historiae Philippicae van Pompeius Trogus kun je vinden op de website Attalus van Andrew Smith, hier. Dezelfde website, een goudmijn voor de bestudering van de hellenistische periode, biedt de beste ingang op wat er op het internet te vinden is aan vertalingen van documentaire bronnen over de periode die ons interesseert, hier. Wie zich verder wil verdiepen in Griekse inscripties kan terecht bij een artikel van Onno van Nijf, 'Saxa Loquuntur. Bibliografisch en heuristisch overzicht', Lampas 54 (2021), 161-171, een 'overzicht van de belangrijkste publicaties en (online) hulpmiddelen' (open access).

Literatuur. De geschiedenis en archeologie van de Peloponnesus na het einde van de Spartaanse hegemonie zijn gedurende de laatste decennia intensief bestudeerd. Dit heeft onder andere geresulteerd in de verschijning van twee monografieën, The Hellenistic Peloponnese van Ioanna Kralli (2017) en The Early Hellenistic Peloponnese van Graham Shipley (2018). Het boek van Kralli, die haar analyse van de onderlinge relaties tussen Peloponnesische staten baseert op nauwgezette reconstructies van gebeurtenissen en ontwikkelingen aan de hand van alle beschikbare bronnen, inclusief epigrafische, is ook voor de Messeense geschiedenis onmisbaar. Een al wat oudere Amerikaanse dissertatie, A History of Messenia from 369 to 146 B.C. van Carl A. Roebuck (1941), blijft verplichte kost voor wie zich wil verdiepen in deze periode van de Messeense geschiedenis. Een fundamentele studie over het ontstaan van de Messeense identiteit is The Ancient Messenians. Constructions of Ethnicity and Memory van Nino Luraghi (2008), die ook beknopt de geschiedenis van stad en regio na 369 behandelt. Cathérine Grandjean (2003) heeft het numismatische materiaal voor de Messeense geschiedenis ontsloten en benut in haar Les Messéniens de 370/369 au 1er siècle de notre ère. Monnayages et histoire. De ervaring leert dat het geen overbodige luxe is haar claims in de tekst te toetsen aan haar imposante catalogus van Messeense munten. Over de gedwongen integratie van Messene in de Achaïsche Bond en de arbitrage inzake grensgeschillen met Megalopolis verdient het aanbeveling 'The controversy between Megalopolis and Messene', Chiron 42, 509-550 van Nino Luraghi en Anna Magnetto (2012) te raadplegen. De beste ingang tot de resultaten van de archeologische exploratie van Messene, die vooral sinds 1986 onder leiding van Petros Themelis (1936-2023) een hoge vlucht heeft genomen, vindt men in Eigene Wege. Topographie und Stadtplan von Messene in spätklassisch-hellenistischer Zeit van Silke Müth (2007); zie voor een interview met Themelis door Frans Happel Lychnari 36.3 (herfst 2022), 42-45. Uitputtende bibliografische informatie over Messene biedt Nikos Tsiviklis met zijn Messene: a Bibliography on the Archaeology and History of the city.
Terug naar inhoudsopgave


Terug naar de beginpagina