'Een lesje
contemporaine Turkse geschiedenis'
Galapas. Orgaan van de opleiding
Geschiedenis van de Vrije Universiteit 25.3 (februari 2005)
Voor
zijn vijftigste verjaardag,
afgelopen november, vroeg mijn studievriend en jaargenoot K. via zijn
echtvriendin onder andere 'de nieuwste roman van Louis de Bernières'.
Een korte
verkenning met behulp van Google leerde dat dit Birds without
wings moest zijn, een boek waarvan het Engelse
origineel in het voorjaar van 2004 was verschenen; een Nederlandse
vertaling was
in oktober op de markt gekomen. Het Engelse origineel kon ik niet
tijdig bemachtigen,
en dus toog ik eind november met een exemplaar van de tweede
Nederlandse druk naar
een etablissement in de Jordaan waar K. zijn verjaardag vierde. De
Bernières
mag over zijn Nederlandse uitgever niet klagen: de koper van het boek
bleek met
een inlegkaart korting te kunnen krijgen op een volgend exemplaar
teneinde dat
met de feestdagen aan vrienden of familieleden ten geschenke te geven.
Ik was
dan ook enigszins bezorgd dat ik niet de enige zou zijn die deze
cadeautip ter
harte had genomen, en stelde mij reeds voor hoe de vijftigjarige met
steeds
slechter gehuicheld enthousiasme exemplaar na exemplaar van de
onverbiddelijke
bestseller in ontvangst zou nemen. Inderdaad kwam er nog een
feestganger met Vogels
zonder vleugels aanzetten, en
omdat het onderwerp – het verhaal van een stadje in Anatolië met
gemengd
Turks-Griekse bevolking in het begin van de vorige eeuw – me wel
interesseerde,
beloofde ik de jarige een boekenbon en nam het boek weer mee naar huis.
Enkele
weken
later, bij lezing van het decembernummer van Galapas,
constateerde ik dat het publiciteitsoffensief van de
uitgever ook elders zijn effect niet had gemist: R.v.E.
besprak De
Bernières' nieuwste pennenvrucht onder de titel 'De voordelen van een
multiculturele
samenleving' (Galapas
25.2: 23-26).
Uit zijn buitengewoon informatieve recensie blijkt dat de lectuur van Birds without
wings/Vogels zonder vleugels
bij hem een geheel andere indruk heeft achtergelaten dan bij
ondergetekende.
Bij R. overweegt de bewondering voor de wijze waarop De Bernières de
gevolgen op microniveau van de etnische zuiveringen en (massa)moorden
waarmee
de ondergang van het Ottomaanse rijk gepaard ging, aanschouwelijk heeft
weten
te maken. Ik werd gaandeweg de lectuur in toenemende mate bevangen door
ergernis over het beeld van het Ottomaanse rijk dat in Birds without
wings wordt opgeroepen.[1]
Het
Ottomaanse
rijk was, aldus De Bernières (550), 'kosmopolitisch en tolerant'. Als
'grootste
prestatie' van het rijk noemt hij 'het "millet-systeem", dat
godsdienstvrijheid
voor allen garandeerde' (269):
Afgezien
van enkele vergissingen had het Rijk de
diverse religies beschermd: men had hen hun eigen zaken laten regelen,
hun
eigen wetten laten volgen, wat de reden is waarom de Grieks-orthodoxe
Kerk
vrijwel intact heeft kunnen overleven, als een tak van de Ottomaanse
staat,
compleet met de Griekse taal, …
Deze mededelingen zijn in
hoofdzaak niet onjuist. Het probleem is alleen dat men op basis van
soortgelijke overwegingen de loftrompet kan steken over bijvoorbeeld de
Nederlandse heerschappij over de Indonesische archipel. Zoals bekend
beschouwden
de Indonesiërs het feit dat de Nederlandse overheid in de regel niet
had geprobeerd
hen met geweld tot het christendom te bekeren, als onvoldoende reden om
zich neer
te leggen bij de handhaving van het Nederlandse koloniale régime. De
afschudding
van het Nederlandse juk ging gepaard met betreurenswaardige excessen en
met een
volksverhuizing van honderdduizenden mensen. Desondanks zouden slechts
weinig
Nederlanders anno 2004 de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd
karakteriseren
als een 'helse brij van religieuze en nationalistische haat door tal
van kleine
Hitlers weer tot koken gebracht', opmaat tot 'onherstelbare
veranderingen ten
slechte'. Dit zijn echter wel precies de kwalificaties die De Bernières
uit
zijn pen laat vloeien als hij de opeenvolgende pogingen van Grieken,
Serviërs,
Montenegrijnen en Bulgaren om hun onafhankelijkheid te bevechten
bespreekt (269).
Het
gestelde in de vorige alinea behoeft nuancering. Natuurlijk zijn er nog
steeds
Nederlanders die menen dat Soekarno slechts in bescheiden mate voor
Hitler
onderdeed in schurkachtigheid. Men zal hen vooral tegenkomen onder de
snel slinkende
groep mensen met een koloniaal verleden. Dezelfde mensen zullen
desgevraagd een
buitengewoon idyllisch beeld schetsen van de relaties tussen
'Europeanen' en 'inlanders' in Nederlands Indië. De Bernières' portret
van het Ottomaanse rijk
in het algemeen en van het Anatolische stadje Eskibahçe in
het
bijzonder als een multicultureel paradijs
is een vergelijkbare koloniale idylle.
Nu zouden
wij
er verkeerd aan doen dergelijke beeldvorming ieder
werkelijkheidsgehalte te
ontzeggen. Het probleem is niet gelegen in de volledige onjuistheid
ervan, maar
in het ontbreken van een essentiële dimensie: in wezen was het
millet-systeem natuurlijk
de vorm waarin de Ottomaanse Turken hun heerschappij over de door hen
onderworpen volkeren hadden gegoten. De onderworpenen werden in
juridisch en
fiscaal opzicht gediscrimineerd; ten overstaan van een Ottomaanse
rechter legde
het woord van een christen geen gewicht in de schaal tegenover het
woord van
een moslim. De 'helse brij van religieuze en nationalistische haat'
kwam niet
uit de lucht vallen, maar was in elk geval gedeeltelijk door het
Ottomaanse
heerschappijsysteem zelf gegenereerd.
Want de
beëindiging van de Ottomaanse heerschappij ging inderdaad gepaard met
huiveringwekkende
bloedbaden; De Bernières wijdt er enkele treffende bladzijden aan
(267-269).
Een jaar na de Griekse opstand van maart 1821 op de Peloponnesus was
van de ongeveer
veertigduizend Turkse inwoners van het Zuid-Griekse schiereiland de
helft dood;
de rest had het vege lijf weten te redden door te vluchten. In de eeuw
daarna
was het beeld elders op de Balkan niet veel opwekkender. Voor De
Bernières
vormt dit aanleiding om te spreken van 'een langdurige, wrede
holocaust' (267;
vgl. 234). Bij deze typering vallen drie kanttekeningen te plaatsen.
Ten
eerste. De
mate van gewelddadigheid waarmee het Ottomaanse régime werd afgeworpen,
zegt
iets over de wijze waarop het door de onderdanen van de sultan was
ervaren en
over de aard van de relaties tussen overheersers en overheersten.
Paradoxaal
genoeg wordt het idyllische beeld van het Ottomaanse rijk dat De
Bernières
schetst, veeleer ondergraven dan bevestigd door de moordpartijen die
Grieken,
Bulgaren, Montenegrijnen en Serviërs tijdens hun respectievelijke
onafhankelijkheidsoorlogen
aanrichtten onder Turken en tot de islam bekeerde landgenoten.
Ten
tweede.
Zonder ook maar een moment te ontkennen dat de beëindiging van de
Ottomaanse
heerschappij op de Balkan gepaard is gegaan met ontstellende
wreedheden, is het
misschien niet helemaal irrelevant te bedenken dat de slachtoffers van
die
wreedheden door de bedrijvers beschouwd werden als vertegenwoordigers
of werktuigen
van vreemde overheersing. Dat pleit overigens de bedrijvers niet vrij –
net zo
min als de Indonesiërs die Nederlandse planters of de Algerijnen die
Franse colons
doodden, lelieblank zijn, omdat
zij hun daden in het kader van een antikoloniale oorlog begingen.
Desalniettemin
zou een roman waarin het voormalige Nederlands Indië als een paradijs
op aarde
en de Indonesische opstandelingen als bloeddorstige monsters en/of
verdwaasde
fanatici worden gepresenteerd, onder historisch onderlegde lezers op
een
gemengde ontvangst mogen rekenen. Om soortgelijke redenen verdient De
Bernières' pennenvrucht de nodige scepsis.
Ten
derde. Het
gebruik in dit verband van de term 'holocaust' is een gevaarlijke
relativering
van de enormiteit van de uitroeiing van de Europese joden door de
nazi's. Het
is tegelijkertijd het sluitstuk van De Bernières' criminalisering van
het
onafhankelijkheidsstreven van de Oosters-orthodoxe onderdanen van het
Ottomaanse
rijk. Mij lijkt dat hij zich door de introductie van de genoemde term
overschreeuwt. En dit valt des te meer op doordat hij zich ten aanzien
van
Armeense genocide tijdens de eerste wereldoorlog noch over het aantal
slachtoffers noch over de vraag in hoeverre de Turkse overheid
doelbewust uitroeiing
van de Armeniërs nastreefde, wenst uit te spreken (285): een mate van
terughoudendheid
die, voorzover ik met de materie bekend ben, niet wordt gerechtvaardigd
door
twijfels in dezen van ter zake kundige historici.
Het
bovenstaande volstaat hopelijk om aan te tonen dat het 'lesje
contemporaine
Turkse geschiedenis' dat De Bernières zijn lezers voorschotelt, minder
'nuttig'
is dan R. denkt (Galapas
25.2:
25). De vraag dringt zich op hoe we de buitengewoon selectieve wijze
waarop De
Bernières met de feiten omspringt, kunnen verklaren. Zekerheid hierover
is natuurlijk
onmogelijk; ik ben geen zielknijper. Maar er vallen wel wat verbanden
aan te wijzen
tussen De Bernières' versie van het verleden en de
politiek-maatschappelijke
context in de periode, rond de eeuwwisseling, waarin zijn boek tot
stand is gekomen.
Het
eerste relevante
contextuele gegeven wordt door R. aangeduid in de titel van zijn
recensie. In
de jaren negentig begonnen de problematische kanten van de
multiculturele
samenleving steeds duidelijker aan het daglicht te treden. Wanneer de
voordelen
van een maatschappijmodel niet buitengewoon sterk in het oog springen,
is het
voor de voorstanders van zo'n model prettig te kunnen verwijzen naar
een
situatie waarin ze wél aanwijsbaar (zouden) zijn (geweest). Hierboven
heb ik De
Bernières' portret van het Ottomaanse rijk gekarakteriseerd als een
koloniale
idylle. We zouden het ook kunnen typeren als een utopie in een
historische
setting. Zoals bekend hebben utopieën een enigszins problematische
relatie met
de werkelijkheid.
Een
tweede
contextueel gegeven dat van belang is voor een goed begrip van De
Bernières'
visie op het verleden, lijkt mij de beeldvorming onder progressieve
intellectuelen van de oorlogen in het voormalige Joegoslavië, in het
bijzonder
die in Bosnië. Het beeld van de Bosnische burgeroorlog dat in de
westerse media
domineerde, was dat van een open, tolerante, 'Europese' islam, die naar
het
leven werd gestaan door een gezelschap genocidale ultranationalisten.
Men
behoeft geen bewonderaar van de Bosnisch-Servische leiders Karadzic en
Mladic
te zijn om te beseffen dat dit beeld van de Bosnische moslims weinig
raakvlakken
met de realiteit vertoonde. Door de zaak van Izetbegovic en de zijnen
te
omhelzen grepen progressieve intellectuelen in West-Europa de kans
politieke
correctheid uit te dragen van een type waarvan de populariteit in
West-Europa
zélf tanende was. Deze beeldvorming van de oorlogen in het voormalige
Joegoslavië
sloot overigens naadloos aan bij het Joegoslavië-beleid van de
voornaamste
westerse mogendheden. Het is vooral deze 'perfect fit' die het succes
van de
westerse propaganda met betrekking tot de Joegoslavische oorlogen in de
jaren
negentig verklaart. Ook in deze propaganda werd het Derde Rijk te pas
en vooral
te onpas van stal gehaald.[2]
De Bernières' portret van het Ottomaanse rijk heeft duidelijk
de invloed ondergaan van dit propagandistisch
vertekende beeld van de Joegoslavische burgeroorlogen. Hij heeft de
rolverdeling
uit de jaren negentig tussen 'good guys' en 'bad guys'
teruggeprojecteerd op de
situatie op de Balkan in de negentiende en de eerste decennia van de
twintigste
eeuw. Alles is de schuld van 'mensen die niet in staat zijn het
verleden te
laten rusten', zoals 'de Serven die altijd geobsedeerd zullen zijn door
het
verlies van Kosovo' en 'de Grieken die steeds geobsedeerd zullen zijn
door het
verlies van Byzantium' (129).
Een derde
onderdeel van de context waarbinnen De Bernières' visie op het verleden
kan
worden begrepen, is eveneens reeds door R. vermeld: het Turkse
kandidaat-lidmaatschap van de Europese Unie. Voorstanders van een Turks
lidmaatschap
lijken dikwijls de overtuiging toegedaan dat het door hen nagestreefde
doel is gebaat
bij een geretoucheerd beeld van de Turkse geschiedenis. Plotseling
blijkt het
verleden dan toch relevanter te zijn dan de bovengeciteerde kritiek op
Serviërs
en Grieken zou doen vermoeden. Zulke voorstanders zouden er goed aan
doen te bedenken
dat de integratie van Turkije in Europa vooral gediend is met een
evenwichtige
omgang met het eigen verleden en met het besef dat Turkije's buren in
Zuidoost-Europa
zich hun periode als onderdanen van het Ottomaanse rijk niet
uitsluitend herinneren
als een Gouden Eeuw waarna alles alleen maar minder is geworden.
Tenslotte
het
volgende. De Bernières' simplificaties van de geschiedenis beperken
zich niet
tot de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw en tot
de
relaties tussen verschillende etnische groepen op de Balkan. De
dramatische
climax van zijn boek wordt gevormd door de bevolkingsruil die volgde op
de
Griekse nederlaag tegen de Turkse nationalisten van 1922. Daarbij werd
de
orthodoxe bevolking van Klein-Azië naar Griekenland en de islamitische
bevolking van Griekenland naar Turkije gedeporteerd; het ging
respectievelijk
om 1.100.000 en 380.000 mensen. In een korte vooruitblik naar
aanleiding van
deze gebeurtenissen vertelt De Bernières ons dat het gevoel van de
verdreven
Grieken onrechtvaardig behandeld te zijn 'misschien meer dan enig ander
verschijnsel [zal] bijdragen tot de opkomst van het communisme in
Griekenland,
dat op zijn beurt weer zal leiden tot de Griekse burgeroorlog.' Kijk,
dat is nu
eens een heldere visie op de Griekse geschiedenis in de eerste helft
van de
twintigste eeuw. Maar misschien is het toch niet geheel onredelijk van
een
Britse auteur te verlangen dat hij, in plaats van de
verantwoordelijkheid voor
de burgeroorlog van 1946-1949 uitsluitend de Griekse communisten in de
schoenen
te schuiven, zijn lezers attendeert op de rol van de Engelsen. Die
wilden in
1944 namelijk koste wat kost de koning weer in het zadel hijsen, hoewel
de
monarchie in Griekenland altijd eerder een verdelende dan een
verenigende
factor was geweest en hoewel de koning in diskrediet was gebracht door
zijn
samenwerking met het vooroorlogse 'autoritaire' bewind van generaal
Metaxas.
Maar ach, het is natuurlijk wel zo overzichtelijk, de communisten als de
boosdoeners.[3]
Ook
op dit punt biedt De Bernières' boek een fraai beeld van de
omgang met het
recente verleden door sommige intellectuelen aan het eind van de
twintigste en
het begin van de eenentwintigste eeuw. Als bron voor contemporaine
intellectuele geschiedenis is Birds
without
wings dus beslist een aanrader. Wie zich daarentegen wil
oriënteren in de
geschiedenis van het Ottomaanse rijk in zijn nadagen of van Griekenland
in de
eerste helft van de twintigste eeuw kan beter even verder kijken dan de
plank
met bestsellers.
[1] In
het onderstaande veronderstel ik de inhoud van R.'s recensie in
grote lijnen
bekend bij de lezers. Getallen tussen haakjes verwijzen naar de
bladzijden van
de Nederlandse vertaling van De Bernières' roman.
[2] Zie
voor enkele treffende voorbeelden Jan Marijnissen en Karel Glastra van
Loon, De laatste oorlog.
Gesprekken over de nieuwe
wereldorde (Amsterdam/Antwerpen 2000), 43-56 (Hoofdstuk 2:
Etnische
zuivering! Genocide! Honderdduizend doden!).
[3] Voor
meer historische fictie van dit type kan de lezer terecht bij De
Bernières'
vorige roman, Captain Corelli's
Mandolin
(1994), met name hoofdstuk 63 ('Liberation').
Naschrift maart 2009:
Dezer dagen zag ik voor het eerst het artikel in The Guardian van 29
juli 2000 van de hand van Seumas Milne, 'Greek Myth'. Milne spreekt in
verband met Captain
Corelli's Mandolin van "a one-sided account of the history
of the period, and a crude and unremittingly hostile portrayal of the
Greek communists in particular, who led the resistance against the
Italian and German occupations and later fought British and
American-backed forces in the civil war of the late 40s."
Een klein, maar sprekend voorbeeld van De Bernières' omgang met het
verleden is te vinden in de 'Introduction' van Richard Clogg
bij de
heruitgave van C.M. Woodhouse, The
struggle for Greece 1941-1949
(Chicago 2003), ix-xxv. Op blz. xxv n. 9 signaleert Clogg dat
verschillende leden van de Britse militaire missie in de Griekse bergen
tijdens de tweede wereldoorlog als personages in Captain
Corelli's Mandolin figureren. De Bernières laat een van
hen, die in werkelijkheid door de Sicherheitsdienst
werd geliquideerd, door 'de communisten' vermoorden: een duidelijke
overschrijding van de grens tussen
tendentieuze historische fictie en geschiedvervalsing.