. De declamatie-opdracht die door
het gehoor werd aangedragen, luidde: 'De
spreker roept de Scythen op om tot hun nomadische
levenswijze terug te keren, omdat
het leven in steden hen ziek maakt.' Toen Alexander al een
flink stuk op weg
was met zijn aansporing tot de Scythen, betrad Herodes, nog in
reiskostuum,
het auditorium. Alexander speelde virtuoos in op de binnenkomst van de
Atheense sofist. Herodes kreeg de keus: moest Alexander doorgaan met
zijn
requisitoir tegen een sedentaire levenswijze, of wilde hij liever iets
anders
horen? Herodes speelde de bal door naar het publiek, dat voor
de
Scythische
redevoering opteerde. Alexander gaf een briljante demonstratie van
zijn
kunnen: hij herhaalde alle gedachten die hij vóór de aankomst van
Herodes al
had verwoord, maar varieerde zijn formuleringen en het ritme van zijn
proza zó
dat het publiek de indruk kreeg naar een gloednieuwe voordracht te
luisteren. Zijn aanval op de verstikkende atmosfeer van de
stad culmineerde in een
dramatische slotzin: 'Open de poorten, ik snak naar lucht!'[3]
voorstellen dat de door Philostratus’ behandelde
sofisten
wat betreft maatschappelijke status representatief waren voor al hun
collega’s; ongetwijfeld waren er ook heel wat sofisten van aanzienlijk
bescheidener afkomst.[18] In zoverre
is de indruk
die Philostratus bij zijn lezers wekt, onjuist. Waar hij echter wél
gelijk in
zou kunnen hebben, is dat sinds de tweede helft van de eerste eeuw
n.Chr.
actieve beoefening van het type showretorica waarin de sofisten
uitblonken,
zich in een groeiende populariteit mocht verheugen onder leden van de
maatschappelijke bovenlaag in de oostelijke rijkshelft. Voor deze
veronderstelling
pleit dat rond hetzelfde tijdstip waarop Philostratus de tweede
sofistiek met
Nicetes (opnieuw) laat beginnen, de titel sophistēs
in graf- en
ere-inscripties op[140]duikt.[19]
In Smyrna verschijnt in
de tweede eeuw de titel zelfs op munten.[20]
We kunnen dus concluderen
dat de term 'tweede sofistiek' bruikbaar is als aanduiding van een
historisch
fenomeen dat naast een cultureel een sociaal aspect omvatte: vanaf de
tweede
helft van de eerste eeuw ontwikkelde een retorische praktijk waarin
onderricht
in welsprekendheid en beoefening van de meletē als
vorm van openbaar
vermaak hand in hand gingen, zich tot de culturele uitingsvorm bij
uitstek van
de stedelijke aristocratieën in de Griekse wereld onder Romeinse
heerschappij.[21]
De
kwaliteiten van de
welsprekendheid van Dionysius van Milete kwamen vooral tot
uiting in de
weeklacht over de Atheense nederlaag bij Chaeronea die hij in de rol
van
Demosthenes aanhief (VS 522), terwijl Marcus van
Byzantium bewondering
oogstte met een redevoering in de rol van een Spartaan die
zijn medeburgers
aanspoort de capitulanten van Sphacteria niet langer in hun
midden te dulden (VS
528). Toen Polemo van Laodicea een sofist betrapte op het
aanschaffen van junk
food, voegde hij hem toe dat wie op een dergelijk dieet
teerde onmogelijk
de hooghartigheid van Darius en Xerxes tot leven kon brengen (VS
541),
en Ptolemaeus van Naucratis stond in zijn Attische meletai
zo vaak stil
bij de gevallenen van Marathon, dat hij er de bijnaam 'Marathon' aan
overhield
(VS 595). Onder de bewaard [149] gebleven
redevoeringen van Aristides bevinden zich ondermeer een aansporing tot
de Atheners om op het Spartaanse vredesaanbod na de val van Sphacteria
in te
gaan (or. 7 [Lenz/Behr]) en een pleidooi voor de
Spartaanse
volksvergadering om Athene na de nederlaag in de Peloponnesische oorlog
te
sparen (or. 8 [Lenz/Behr]). De vraag dringt zich op
waarom een maatschappelijk-politieke
elite die haar positie door de macht van Rome zag geconsolideerd en die
in
toenemende mate bij de uitoefening van het rijksbestuur werd betrokken,
haar
culturele zelfbewustzijn voor een belangrijk deel weerspiegeld zag in
een
retorisch genre dat bij voortduring situaties reproduceerde waarin Rome
door
afwezigheid schitterde en waarin autonome Griekse poleis
de Perzen, de
Macedoniërs of elkaar het leven zuur maakten.
steden die zich bij deze
bond wilden aansluiten, moesten naast hun traditionele loyaliteit ten
opzichte
van Rome hun Griekse oorsprong kunnen aantonen.[66]
De respons van de
Klein-Aziatische steden op het keizerlijke initiatief, zoals in kaart
gebracht
door Strubbe, is dan één van de aanwijzingen voor het succes
van Hadrianus'
beleid ten opzichte van de Griekse wereld. Als geen van zijn
voorgangers
verstond de philhelleen op de troon de kunst om de archaïserende
identiteitsbeleving van zijn Griekse onderdanen in te passen in kaders
waarin
verknochtheid aan het Griekse verleden en positieve appreciatie van
het
Romeinse heden harmonisch samen konden gaan.[67]
De zeer gunstige pers die
Hadrianus ook ná zijn dood van sofisten kreeg, onderstreept zijn
succes.
Aristides noemt hem 'de beste keizer tot op dat moment', Philostratus
'van de
keizers van weleer het meest genegen talent te stimuleren'.[68]