Vakantie
in Kynouría
Wat onvolledige
impressies van mijn
favoriete Griekse regio, op basis van daar in 2008, 2010,
2011,
2013, 2015, 2017, 2019, 2022, 2023 en 2024 doorgebrachte vakanties en van
archaeologische
en
historische publicaties over dit gebied: de oostkust van de
Peloponnesus ten zuiden van de
Argolída. Kynouría ligt ingeklemd tussen de Argolische Golf en het
Párnonasgebergte: de bergen en de zee zijn nooit ver weg.
Wat mag je van deze webpagina verwachten? Het aanbod bestaat uit wat
aardrijkskunde en
geschiedenis van
het gebied, en uit beschrijvingen van een aantal bezienswaardigheden.
In eerste instantie volgen we daarbij de kustlijn van noord
(Ástros) naar zuid (Leonídio). Af en toe verlaten we de kuststrook voor
bezoeken aan het achterland. De resten van de
villa van de
tweede-eeuwse plutocraat Herodes Atticus bij Ástros komen vrij uitvoerig aan de orde,
evenals het Archeologisch Museum in dat stadje.
Verder biedt Vakantie
in Kynouría kortere
beschrijvingen met wat foto's van een kleine selectie uit de talrijke
kloosters in de regio; van het kasteel van Parálio Ástros; en
van overblijfselen van klassieke
nederzettingen en heiligdommen. In het zuiden van Kynouría, Leonídio en
zijn achterland,
maken we een rondgang langs
monumenten die
herinneren aan de Griekse burgeroorlog: een historische episode waaraan
op Griekstalige webpagina's over de geschiedenis van de regio veel
aandacht wordt besteed. Het geheel wordt
besloten
met een kort bezoek aan de bergdorpen Prastós, Plátanos en Kastánitsa
en aan de hoogvlakte ten noorden van het Párnonasgebergte. Een
gedetailleerder inhoudsopgave, met links naar de verschillende wetens-
en bezienswaardigheden, vind je hieronder.
Naar
weblogs en sites van mensen uit de regio (vaak met
schitterende foto's, veel beter dan die van eigen makelij) heb
ik
ijverig gelinkt.
De
informatie op deze webpagina wordt verantwoord in de vorm van een lijst
van geraadpleegde literatuur en webpagina's, met per titel
een korte aanduiding van
wat eraan is ontleend. Als in de tekst van de webpagina een mededeling
of opvatting
aan een auteur wordt toegeschreven en/of een titel wordt vermeld, dan
zijn de volledige bibliografische gegevens in deze bibliografie te
vinden. Vaak (maar misschien niet consequent genoeg) heb ik naar de
items uit
deze literatuurlijst gelinkt.
Unless
indicated otherwise, the photos on this webpage were made by Jaap-Jan
Flinterman. In most cases the original large-size file is linked
to the downsized version on display. If you want to have
a look at the large-size file, you are well advised to open it in a new
frame. When you simple open the link by clicking and then try to return to your point of departure, you might be thrown back to
the beginning of the webpage. As the webpage is a rather long one, this can be quite annoying.
You are allowed to download, copy, re-format and
redistribute my photos, provided that
- you charge no fee for their distribution,
- are not running a commercial
website,
- attribute the photos to Jaap-Jan Flinterman,
- and add a
working link to this webpage.
A
message
telling me where and how photos are used is much appreciated.
If
you want to use a photo outside the internet, you'll need a written
permission; please send me an e-mail.
Inhoudsopgave
Kynouría:
wat aardrijkskunde
De
regio Kynouría
(link openen in Google
Earth), die deel uitmaakt
van de prefectuur Arkadía, strekt zich
uit langs de Egeïsche Zee of, om precies te zijn, langs de Argolische
Golf. De
kust bestaat uit een serie baaien, van elkaar gescheiden door
kapen. De
stranden zijn in de regel van fijne kiezel; alleen bij Ástros
is een
zandstrand. Hemelsbreed liggen
het noordelijkste en het zuidelijkste
punt zo'n 55 km van elkaar verwijderd, maar de afstand langs
de
kronkelende
kustweg is aanzienlijk groter, zo'n 100 km. In het
noorden grenst de streek aan de
prefectuur Argolída; de natuurlijke grens wordt hier gevormd door de
uitlopers van het
Parthénio-massief, vooral de Závitsa; in het zuiden, waar Kynouría aan
de
prefectuur
Lakonía grenst, wordt de grens gemarkeerd door het
Madára-massief. De
smalle
kuststrook verwijdt zich op twee plaatsen tot bescheiden vlaktes: in
het
noorden bij Ástros en Áyios Andréas, waar de Tános en de Vrasiátis, en
in het
zuiden bij Leonídio, waar de Dafnónas in de Argolische Golf uitmondt.
De
kuststrook en de vlaktes zijn geschikt
voor olijf- en fruitbomen, en in de omgeving van de grotere plaatsen is
er ook
tuinbouw. In de negentiende eeuw (en vermoedelijk ook wel voordien)
werden tuinbouwproducten uit Leonídio per kaïk uitgevoerd naar
Constantinopel en
Smyrna en zelfs naar Alexandrië. Het achterland van de kuststrook
wordt
gevormd
door een hoogvlakte van tussen de 650 en 800 meter hoogte, waar
vroeger wintergranen
werden geteeld en waar kleinvee wordt gehouden, in 1982 bijna 100.000
stuks; ook maïs, peulvruchten
en
aardappelen worden daar verbouwd, en er is wat wijnbouw en de
nodige
boomcultuur (appels, peren, kastanjes, noten). Daarachter verrijzen de
beboste
hellingen van het Párnonas-gebergte; de hoogste piek is de Megáli
Toúrla (1934 meter). De Párnonas vormt de westgrens van Kynouría;
hemelsbreed bedraagt de afstand tussen de kust en het centrale massief
zo’n 20 km.
Het traditionele regionale
dialect van de streek rond Tyrós en Leonídio, het Tsakonisch, wijkt zo
sterk af
van het
normale moderne Grieks dat het voor Grieken van buiten de
Oost-Peloponnesus
praktisch onverstaanbaar schijnt te zijn. Volgens degenen die het
Tsakonisch
koesteren, gaat het terug op het Dorische dialect van de Griekse taal,
dat door
de oude Spartanen werd gesproken. Op deze kaart is het gebied waar eind
19de eeuw nog Tsakonisch werd gesproken, blauw ingekleurd.
"Onze taal is het Tsakonisch.
Vraag ons het met u te spreken."
Kynouría is dunbevolkt: van het midden van de 19de eeuw tot de
vooravond van de tweede wereldoorlog groeide de bevolking van ca.
25.000 naar bijna 32.000 zielen om daarna te krimpen tot momenteel
(begin jaren '20 van de 21ste eeuw) ca. 20.000 zielen. In 1848
telde
het gebied
25.401 inwoners; in 1907 31.055; in 1940 31.936; in 1951 (na de tweede
wereldoorlog en de Griekse burgeroorlog) 29.611. In de
decennia
nadien voltrok zich een grote achteruitgang, ongetwijfeld door
(e)migratie: in
1971 waren er nog maar 23.092 inwoners. In het volgende decennium trad
een
licht herstel op, vermoedelijk door een inhaalslag op het gebied van de
modernisering (electrificatie, wegenaanleg) en door de opkomst van enig
toerisme. In 1981 waren er weer 25.300 inwoners. Toch waren
dat er
altijd nog 100 minder dan in
1848, en bij de volkstelling van 2001 bleken de
drie gemeentes Vória
Kynouría, Tyrós en Leonídio samen niet meer dan 21.235 inwoners te
tellen; met Kosmás, in de Párnonas, erbij kwam het totale inwoneraantal
van Kynouría destijds op 21.826. De volkstelling van 2011 liet weer een
verdere achteruitgang
zien: van 21.826 naar 18.635 inwoners, een daling van bijna 15 % in
tien jaar tijd. Sindsdien trad enig herstel op: ten tijde van de census
van 2021 woonden in Kynouría 20.654 mensen, 11.836 in Vória Kynouría
(Noord-Kynouría) en 8818 in Nótia Kynouría (Zuid-Kynouría). Noord- en
Zuid-Kynouría zijn de twee gemeentes waarin de regio sinds de
gemeentelijke herindeling van 2011 is verdeeld; in het noorden is
Ástros de voornaamste nederzetting, in het zuiden Leonídio. In
de zomermaanden keren veel Grieken die naar de stad verhuisd
of
geëmigreerd zijn, terug naar
hun dorp van herkomst. Daardoor en door binnenlands toerisme
neemt de bevolking van Kynouría in de zomer vrij sterk in omvang
toe.
In 1958 schreef Henrik Scholte in zijn Gids voor Griekenland
over de oostkust van de Peloponnesus ten zuiden van de
Argolída: "Ter lengte van
enige honderden kilometers en tot zeer diep het land in is de
Peloponnesus-kust vrijwel onbewoond en onbewoonbaar. (...) Slechts de
toerist, die per lijnboot om de Peloponnesus vaart, slaat nog wel eens
een oog op deze kust, waar de 1200 m. hoge bergen angstig dicht aan zee
komen." Dat was zelfs in de jaren '50 van de vorige eeuw niet van enige
overdrijving gespeend, en intussen is het gebied redelijk ontsloten
door autowegen. Maar het is waar dat Kynouría tot op vandaag de dag
verstoken is van de meeste zegeningen van het massatoerisme.
Kynouría
in de Oudheid en later
Een
geschiedenis van Kynouría die die
naam verdient, is nauwelijks te schrijven; daarvoor is onze informatie
te
fragmentarisch. In de regel verschijnt Kynoúria alleen dan in onze
bronnen, als
de 'grote' Griekse geschiedenis
toevallig het gebied eens aandoet. Lange periodes
waarover informatie totaal ontbreekt, worden afgewisseld door korte
episodes met
een hoge informatiedichtheid.
In de Oudheid lagen in Kynouría twee 'stadstaatjes' van enige
betekenis, Thyréa (met als kerngebied de regio rond Ástros
en
Áyios Andréas) en Prasiaí (met als kerngebied de regio rond Leonídio).
Elk van beide poleis
omvatte
overigens meerdere nederzettingen, waarvan de localisering voor
archeologen
en historici een niet gering probleem vormt: de antieke topografie van
Kynouría
is, aldus Graham Shipley, "fraught with debates and difficulties,"
zodat "attempts to identify named sites have led to an almost infinite
variety of
reconstructions." De problemen hebben vooral betrekking op het
noordelijke
gedeelte van de streek, de Thyreátis. In literaire bronnen uit de
Oudheid,
bijvoorbeeld in de werken van geschiedschrijvers en geografen, worden
verschillende nederzettingen genoemd. Maar de plaatsaanduidingen in
deze
literaire bronnen zijn niet altijd even accuraat, en inscripties die
uitsluitsel
zouden kunnen geven, zijn nauwelijks gevonden. Over de identificatie
van nogal
wat archeologische sites bestaat, kortom, de nodige discussie, en het
wetenschappelijke debat over de historische geografie van de Thyreátis
is wel getypeerd als "a game of musical chairs."
Pas
vanaf de
archaïsche periode krijgen we enig zicht op de positie van het
landschap in het kader van de relaties tussen de verschillende grotere
poleis op
de Peloponnesus. Zuid-Kynouría, de streek
rond Leonídio en Tyrós, was vermoedelijk al rond 700 v.Chr. in
handen gevallen van de Spartanen, die vervolgens hun begerige
blikken richtten op de Thyreátis, tot op dat moment onderdeel van het
grondgebied van Argos. De
geschiedschrijver Herodotus
vertelt wat er gebeurde (Herodotus
1.82; vgl. Pausanias
2.38.5):
Door
een
samenloop van
omstandigheden hadden de Spartanen net in die tijd [547
v.Chr.] een
conflict met de Argiven. Het ging over een stuk grond, Thyrea geheten.
De
Lakedaimoniërs [= Spartanen] hadden dat land samen met de stad van het
territorium van Argos afgescheiden en zich zomaar toegeëigend. (...) De
Argiven
kwamen meteen in actie om hun gestolen bezit te heroveren. In
samenspraak met
de Spartanen besloten ze echter tot de volgende oplossing: driehonderd
man aan
elke kant zouden het uitvechten, en wie overwon zou Thyrea
krijgen. Afgesproken
werd dat de hoofdmacht naar huis zou gaan en niet bij het gevecht zou
blijven.
Dat was zo geregeld om te voorkomen dat ze in de verleiding zouden
komen in te
grijpen als ze moesten toezien hoe hun voorvechters dreigden te
verliezen.
Onder deze voorwaarden trokken zij zich terug.
De mannen aan wie de eer te beurt was
gevallen om de
zaak te beslissen, bleven achter en begonnen een handgemeen waarbij aan
beide
kanten evenveel slachtoffers vielen. Uiteindelijk waren van al die
zeshonderd
soldaten nog maar drie man over, twee
Argiven. Alkenor en Chromios, en één Spartaan, Othryadas. Zij hadden
hun leven
te danken aan het feit dat de nacht inviel. De twee Argiven eisten
begrijpelijk
de overwinning op en haastten zich naar hun vaderstad, maar Othryadas
ontdeed
eerst de gesneuvelde tegenstanders van hun wapens die hij naar zijn
eigen kamp
bracht, en nam daarna zijn plaats weer in.
De
volgende morgen kwamen de twee partijen poolshoogte nemen. Allebei
maakten ze
vooralsnog aanspraak op de zege: de Argiven omdat bij hen meer
overlevenden
waren, en de Spartanen omdat hun kampioen op zijn post was gebleven
terwijl
het tweetal de benen had genomen, en omdat hij de lijken hun
wapenrusting had
ontnomen. Het gebekvecht eindigde in een knokpartij en de strijd laaide
in alle
hevigheid op. Na zware verliezen aan weerszijden zijn de Spartanen als
overwinnaars uit de strijd gekomen.
Vanaf
die dag knippen de Argiven hun haar kort. Voordien moesten zij het
volgens de
wettelijke voorschriften laten groeien. Voortaan werd iedere man die
zijn haar
lang droeg en iedere vrouw die goud bleef dragen zolang Thyrea niet was
herwonnen, officieel in de ban gedaan. Ook de Spartanen namen van toen
af een
nieuwe gewoonte aan die precies het tegenovergestelde inhield, want zij
hebben
sindsdien lange haren terwijl ze dat voorheen niet gewend waren.
Het
verhaal is nog niet af. Omdat Othryadas als enige van zijn compagnie
van
driehonderd het gevecht had overleefd, schaamde hij zich zo diep dat
hij niet
naar Sparta is teruggekeerd, maar zich ter plaatse in Thyrea van kant
heeft
gemaakt. [vertaling: Herodotos, Het verslag van mijn onderzoek.
Vertaald, ingeleid en geannoteerd door Hein L. van Dolen, Nijmegen: SUN
1995]
Sinds de zesde eeuw v.Chr.
maakte Kynouría dus deel uit van het Spartaanse territorium. Latere
generaties bewaarden de
herinnering aan de heroïek van de Argiven en Spartanen uit de zesde
eeuw.
Lucianus, een satiricus uit de tweede eeuw n.Chr., komt er
herhaaldelijk op
terug; in zijn ogen is de opoffering van zoveel mensenlevens voor een
grensgeschil het toppunt van dwaasheid. In een van Lucianus’
geschriften doet
de hoofdrolspeler verslag van een reis naar de hemel die hij onlangs
heeft
gemaakt. Tijdens die reis heeft hij ruimschoots de gelegenheid gehad
zich te
verbazen over de futiliteit van alle menselijke ambities (Lucianus, Icaromenippus 18;
vgl. Charon
24; Rhetorum praeceptor
18):
Vooral
grensconflicten wekten
mijn lachlust. (...) Als ik naar de Peloponnesus keek en Kynouría
gewaar werd,
moest ik eraan denken hoeveel Argiven en Lakedaimoniërs op één dag voor
zo’n
onbeduidend lapje grond, niet meer dan een speldenknop, waren
gesneuveld.
Meer dan een eeuw
nadat Kynouría in
Spartaanse handen was overgegaan, in 431 v.Chr., werden de
inwoners van het eiland Aégina door de Atheners van huis en haard
verdreven;
de Spartanen stonden hun toe zich te vestigen in Thyréa (Thucydides 2.27 en 4.56;
Pausanias 2.29.5). Tijdens de Peloponnesische
oorlog tussen Athene en Sparta (431-404 v.Chr.) brandschatten de
Atheners en
hun bondgenoten met enige regelmaat de Kynourische kust; de Atheense
geschiedschrijver
Thucydides, die deze oorlog heeft geboekstaafd, maakt er consequent
melding van.
In 430 v.Chr. viel een
expeditie van 4300 man op 100 schepen onder commando van de Atheense
politiek-militaire leider Pericles (afbeelding)
Prasiaí aan; de stad werd ingenomen
en
verwoest (Thucydides
2.56.5-6). In
425/4 v.Chr. viel Thyréa hetzelfde lot ten deel door toedoen van de
Atheense
veldheer Nicias (Thucydides
4.56-57). In 414 v.Chr. was Prasiaí opnieuw
aan de beurt: het territorium van de stad werd aangevallen en
geplunderd (Thucydides
6.105.2 en 7.18.3), nadat eerder dat
jaar de Argiven al de Thyreátis hadden gebrandschat (Thucydides
6.95.1).
Pas in 338 v.Chr.
kreeg Argos, dankzij de Macedonische koning Philippus II, het gebied
rond Thyréa definitief terug (Pausanias
2.20.1, 2.38.5 en 7.11.2; Polybius 9.28.6-7 en 9.33.8-12).
In de derde eeuw raakten de Spartanen ook het zuiden
van
Kynouría kwijt. Ca. 275 v.Chr. behoorde volgens een in Delphi gevonden
inscriptie (Fouilles
de Delphes
III i 68)
Týros nog toe aan de 'Lacedaemoniërs' (= Spartanen). Maar op z'n laatst
in 223 v.Chr. maakte Zarax - ten zuiden van Kynouria aan de oostkust
van de Peloponnesus - deel uit van het territorium van Argos (SEG 17.143), en dat
moet ook gegolden hebben voor noordelijker gelegen nederzettingen als
Políchne, Prasiaí en Týros. Onze
volgende gegevens hebben betrekking op de zgn. Bondgenotenoorlog
(220-217
v.Chr.): een conflict tussen Macedonië en de Achaeïsche Bond enerzijds,
de
Aetolische Bond anderzijds. Het was een buitengewoon verwarrende
oorlog, waarin
op de Peloponnesus op den duur iedereen tegen iedereen vocht. In 219
v.Chr. schaarden
de Spartanen zich aan de kant van de Aetoliërs; de Spartaanse koning
Lycurgus viel,
zo vertelt de geschiedschrijver Polybius (Polybius 4.36),
het zuiden van Kynouría aan: hij heroverde onder andere Prasiaí en
Políchne
maar belegerde tevergeefs Glympeís. Een jaar later wist hij bij
hetzelfde stadje
een contingent Messeniërs, die zich met de Achaeërs hadden
verbonden, tot een
smadelijke aftocht te dwingen (Polybius
5.20).
Onder Romeinse
heerschappij wordt Kynouría op den duur verdeeld: Argos bleef
in het gelukkige bezit
van Thyréa, Prasiaí ging deel uitmaken van de Bond van Vrije Laconiërs,
waarin
voorheen onder Sparta ressorterende gemeenschappen waren
georganiseerd. Dat is
in elk geval de situatie die Pausanias, auteur van een beschrijving van
Griekenland uit de tweede eeuw n.Chr., aantrof (Pausanias 3.21.7 en 3.24.3). In diezelfde eeuw bezat
Herodes
Atticus (afbeelding),
Atheens
plutocraat en Romeins consul, een fraaie villa bij
Thyréa. Zulke villa’s
combineerden meestal een economische met een recreatieve functie: het
was er
aangenaam toeven, maar de noordelijke vlakte van Kynouría bood óók
goede
mogelijkheden voor de teelt van uiteenlopende gewassen. Herodes Atticus
was
puissant rijk en besteedde zijn ruime financiële middelen aan
verschillende grote
bouwprojecten, onder andere het bekende odeion
(gehoorzaal) aan de voet van de Atheense acropolis.
Over de
geschiedenis van Kynouría
ná de Oudheid heb ik niet veel gevonden; ik heb ook niet heel
ijverig
gezocht. In de periode tussen 600 en 800 vestigden Slaven zich op grote
schaal
op de Peloponnesus, en dat zal Kynouría ook wel niet helemaal onberoerd
hebben gelaten. In Noord-Kynouría en het aangrenzende deel van Lakonía
kwamen tot in de 20ste
eeuw nog plaatsnamen voor die naar de smaak van de autoriteiten te
Slavisch klonken en daarom door Griekse namen werden vervangen. Zo
heette het tegenwoordige dorp
Élatos tot 1926 Dragalevós, en Karyés tot
1930 Aráchova. In de dertiende eeuw
maakte Kynouría enige tijd
deel uit van het vorstendom Achaea, dat de deelnemers aan
de Vierde Kruistocht ('Franken') uit het Byzantijnse rijk hadden
gekerfd. Het kasteel op een heuvel ten zuiden van Áyios Ioánnis in
Noord-Kynouría (Κάστρο
της Ωριάς) is rond het midden van de dertiende eeuw
gebouwd door de Frankische vorst van
Achaea, Guillaume de Villehardouin. Lang heeft de Frankische
overheersing van Kynouría niet geduurd, want rond
1270 was het gebied alweer grotendeels in Byzantijnse handen; in de
volgende
anderhalve eeuw zou het zuidoosten van de Peloponnesus dienst doen als
uitvalsbasis voor de herovering van het schiereiland op de Franken. Vermoedelijk
omstreeks 1540 is Kynouría in Ottomaans bezit gekomen, in
dezelfde
tijd als de twee grote Venetiaanse vestingen op de oost-Peloponnesus, Náfplio in het noorden en Monemvasiá in het zuiden.
De Griekse historica Evangelia Balta
heeft op basis van Ottomaanse belastingregisters laten zien dat het de
Zuidoost-Peloponnesus tijdens de Tourkokratía
economisch voor de wind ging.
Niet alleen produceerde de waterrijke regio rond de Párnonas een breed
scala aan agrarische producten, inwoners van stadjes als Prastós
verdienden ook goed aan overzeese handel. Vaak
vestigden zulke handelaren zich voor kortere of langere tijd in
Constantinopel, importeerden boter uit Rusland en van de Krim en
verkochten die elders in het Ottomaanse rijk.
Het daarmee verdiende geld werd vervolgens in het land van
herkomst besteed, onder andere aan de bouw en decoratie met kunstwerken
van herenhuizen, kerken en
kloosters. Tijdens de Griekse onafhankelijkheidsoorlog is in
de regio behoorlijk huisgehouden door Ibrahim Pasja, die vanaf
1825 in opdracht van de
sultan de
herovering van de Peloponnesus ter hand had genomen en die uiteindelijk
bij
Navarino zou worden gestuit, toen zijn vloot door de Engelsen, Russen
en
Fransen werd vernietigd (1827). Onder andere Prastós, destijds de
belangrijkste plaats in het gebied,
en Moní Loukoús, een klooster nabij Ástros, gingen in deze
jaren
in vlammen op. Eerder, in
1823, was
in Ástros de tweede nationale vergadering van de opstandige Grieken bij
elkaar
gekomen voor de vaststelling van een nieuwe grondwet en de vorming van
een
nationale regering.
Wat gegevens over
Kynouría in de tweede wereldoorlog zijn te vinden in een tweetal artikelen van Stratís Kouniás,
op de website www.leonidio.gr, en op de website van het bergdorp Kosmás.
Tot de zomer van 1943 was in Leonídio een garnizoen van Italiaanse
carabinieri gelegerd. In augustus van dat jaar werden die verdreven
door de
partizanen van de communistisch geleide verzetsbeweging
EAM, die eind
juli de Italianen een nederlaag hadden toegebracht bij Kosmás. Daarbij was
de Italiaanse gouverneur van Trípoli
gesneuveld.
Vanaf de zomer van 1943 was het grootste deel van Kynouría dus bevrijd
gebied,
maar in 1944 voerden de Duitsers, geholpen door Griekse
collaborateurs, herhaaldelijk aanvallen uit in de regio. In
januari 1944 ging Kosmás in vlammen op. Eind juni/begin juli
(d.w.z. tijdens of direct na de graanoogst) van datzelfde jaar vond de
laatste en grootste Duitse aanval plaats.
Bij die gelegenheid vonden volgens Stratís Kouniás 400 à 500 burgers de
dood. De Duitsers fusilleerden non-combattanten en krijgsgevangen
partizanen en voerden
ongeveer
600 mensen als dwangarbeiders naar Duitsland. Enkele
gevangenen werden gebruikt als gijzelaars om aanslagen op
treinen
te ontmoedigen: ze werden opgesloten in kooien die voor de locomotieven
werden gekoppeld. Elf gevangenen werden op 6 juli in Leonídio
geëxecuteerd.
Twee gedenktekens die aan die gebeurtenissen herinneren. Links een
monument
voor 48 non-combattantenten uit Áyios Pétros die in de laatste
junidagen van 1944 door de bezetter werden vermoord. Rechts een
plaquette voor
de elf geëxecuteerden in Leonídio.
In de Griekse burgeroorlog vond
de
laatste grote veldslag op de Peloponnesus, in januari 1949, plaats bij
Áyios
Vassílios, in de zuidelijke Párnonas; meer informatie over de
Griekse burgeroorlog in Kynouría vind je hier.
Bezienswaardigheden
...
... in
de
omgeving van Ástros
Ongeveer vier kilometer ten noordwesten van
Ástros (satellietfoto)
liggen, rechts van de weg naar Trípoli, de resten van een villa van de
Atheense miljardair Herodes
Atticus
(101/3-177/9 n.Chr.), een van de rijkste en aanzienlijkste mannen van
het
Romeinse rijk van de tweede eeuw en
prominent vertegenwoordiger van de zgn. Tweede Sofistiek.
Al in de eerste helft van de 19de eeuw werd het terrein bezocht door
reizigers als de Brit Leake en de Fransman Blouet; begin 20ste eeuw
identificeerde de Griekse archeoloog Konstandinos Rhomaios het als de
locatie
van
een
villa van Herodes. De identificatie was onder andere gebaseerd op
onderstaande inscriptie,
waarop de namen van de grootvader (Hipparchos)
en vader (Atticus) van Herodes staan vermeld: ΙΠΠΑΡΧΟΣ ΑΤΤΙΚΟΥ | ΠΑΤΗΡ,
'Hipparchus, vader van
Attticus'.
Een treffende bevestiging van Rhomaios' identificatie van de site kwam
in 1995, met de vondst van een soortgelijke inscriptie met de
tekst ΑΛΚΙΑ ΗΡ[ΩΔΟΥ] | ΜΗΤΗ[Ρ], 'Alcia, moeder van Herodes' (foto hieronder).
Vgl. Spyropoulos 2006,
blz. 29-30. Vermoedelijk hebben we in beide gevallen te maken met de
architraaf van een schrijn waarin een beeltenis van de
desbetreffende (voor)ouder was geplaatst.
Sinds 1980 is de villa systematisch opgegraven
door
Griekse archeologen.
Het centrale,
tevens grootste deel van het complex
werd
gevormd door een langwerpige omsloten tuin met
een west-oost-oriëntatie (eigenlijk is het noordwest-zuidoost,
maar we gaan het niet te moeilijk maken en noemen de lange zijden de
noord- c.q. zuidkant en de korte zijden de west- c.q. oostkant). De
tuin
was aan drie zijden door een zuilengalerij omgeven; de vloeren van de
zuilengalerij
waren gedecoreerd met mozaïeken. Inclusief de
zuilengalerij meet dit deel van
het complex ca. 80 bij ca. 32 meter. Een kunstmatige waterloop rond de
tuin werd gevoed vanuit een brongebouw ('nymphaeum') aan de vierde,
westelijke zijde.
Aan de oostzijde van de tuin bevonden zich achter de zuilengalerij een
eetzaal en
woonvertrekken, met daarachter weer een zogenaamd 'Gartenstadium', dat
zich naar het oosten toe opende met, opnieuw, een zuilengalerij. Van
daaruit moeten Herodes en zijn gasten een schitterend
uitzicht
gehad hebben over de
vlakte van de Thyreátis en de Argolische
golf.
Ten
noorden van de omsloten tuin lag een bouwwerk dat door de opgravers
wordt aangeduid als 'Repräsentationsbasilika'; het stamt uit de tweede
helft van de eerste eeuw n.Chr. en is het oudste gedeelte van de villa.
Ten westen van de tuin lag een tweede basilica. Aan de
zuidzijde van het complex lagen verschillende gebouwen; het meest
oostelijke daarvan (eveneens een basilica) was volgens de opgravers een
heiligdom voor Antinoüs, de jeugdige
geliefde van keizer Hadrianus. Antinoüs was in het najaar van 130
tijdens een keizerlijk bezoek aan Egypte in de Nijl verdronken
en
door de ontroostbare keizer onder de goden opgenomen. De
site is (nog)
niet voor publiek toegankelijk, maar een wandeling langs het hek geeft
een redelijke
indruk van het complex, zoals blijkt uit de foto hieronder,
die in 2008 is genomen. De muurresten op de voorgrond zijn restanten
van het heiligdom voor
Antinoüs.
Tijdens
een bezoek in 2011 was de site nog steeds voor het publiek
gesloten, maar er werd gewerkt aan een overkapping die de villa
toegankelijk moet maken als openluchtmuseum. De overkapping in aanbouw
maakte het complex er niet fotogenieker op: de resten van de bouwwerken
werden ontsierd door een woud van gele metalen stangen en het geheel
werd gedomineerd
door een bouwkraan. Maar het was natuurlijk goed nieuws dat aan
openstelling werd gewerkt. Onderstaande
foto is genomen vanaf de noordelijke omheining. Op de
voorgrond de
resten van de 'Repräsentationbasilika';
de gele stangen op de
achtergrond waren waarschijnlijk bestemd voor de overkapping van de
zuilengalerijen die de centrale
tuin omringden.
Op
de foto hieronder
de apsis van de
westelijke basilica. Op de
achtergrond de bouwkraan en de gele stangen die de zuilengalerijen rond
de centrale tuin markeerden.
Veel
informatiever foto's dan deze zijn gemaakt door mensen die
toestemming hadden om aan gene zijde van het hek rond te lopen of die
de
opgraving hebben bezocht toen er nog geen hek omheen stond. Zulke
foto's kun je bijvoorbeeld vinden in de Classical
archaeological image collection van de Universiteit van
Aarhus in Denemarken (zoeken op 'Loukou') of op de website
van Dr. Heinz Schmitz
(doorscrollen naar 'Eva Dolianon Loukous'). Onderstaande foto,
die aan deze website is ontleend, toont de omsloten tuin,
vanuit
het oosten gezien. Nog meer foto's hier: een
pdf-bestand met foto's dat deel uitmaakt van de site van Parálio
Ástros, www.astrosparalio.gr (drie foto's genomen vanuit een hoge
positie die een goed beeld
van de
plattegrond van de site geven, en twee foto's van mozaïeken). Groen van
jaloezie werd ik bij het bekijken van deze reisblog
van
18 mei 2011: "There was a tall fence all around the site but the main
gate was open with an unlocked padlock hanging on it. There was nobody
on the site so we went in and spent some time looking around." Mooie
foto's van de Repräsentationsbasilika en van de centrale tuin. Wel
verontrustend is natuurlijk dat (i) het terrein klaarblijkelijk
volstrekt onbewaakt was; en (ii) de schrijvers van de reisblog geen
enkele activiteit op de site konden waarnemen ("It was quite obvious
that no work had been done on the site for some time so it is anyone's
guess when it will be finished.").
Inmiddels (zomer 2019) is van de overkapping in aanbouw uit de zomer
van 2011 niets meer te zien. Te vrezen valt dat de
inrichting als openluchtmuseum van Herodes' villa een van de
slachtoffers van de penibele situatie
van de Griekse staatsfinanciën is geworden.
Jennifer
Tobin weet in haar studie over Herodes Atticus te
vertellen
dat op de site een kalkoven heeft gestaan; in de loop der
tijden - de installatie werd pas in 1960 buiten bedrijf gesteld - zal
daarin wel
heel wat beeldhouwwerk zijn verdwenen. (Inmiddels zijn kalkovens als
herinneringen aan een voorbij tijdperk ook al weer object van
nostalgische gevoelens geworden: zie de fraaie foto's hier.) Maar er is ook de
nodige sculptuur bewaard gebleven, bijvoorbeeld een cultusbeeld van
Antinoüs, afgebeeld als de god Dionysus (hier,
doorscrollen naar 'Astros'); portretten van keizer
Hadrianus, van Lucius Aelius Caesar, Hadrianus' beoogde opvolger
(overleden in 138
n.Chr.), van Herodes' pleegzoons Polydeucion en Memnon en van Herodes
zelf; een Attisch
wijreliëf voor Asclepius uit de vierde eeuw v.Chr.; en
een replica van
een beeldengroep van
Achilles met de amazone Penthesileia. Deze replica was
opgesteld in de zuidelijke
zuilengalerij van de omsloten tuin; volgens de opgravers
correspondeerde deze beeldengroep met een replica van de zgn. Pasquino-groep
aan de noordzijde (maar resten daarvan zijn voor het laatst op de site
gezien door de Britse reizeiger Leake, in de vroege 19de eeuw). Zes karyatiden in de gedaante van
amazones (foto
hieronder)
droegen, zo vermoeden de opgravers, de oostelijke
zuilengalerij. Hun opstelling correspondeerde met de opstelling aan de
westzijde, in zes nissen in de wand van het nymphaeum, van vrijstaande
beelden, waarvan er één volledig is teruggevonden. Volgens een van
de opgravers, G.
Spyropoulos, ging het hier om de Saltantes Lacaenae
van Callimachus, een beroemde beeldhouwer uit de late vijfde eeuw
v.Chr. Herodes zou deze klassieke beelden van dansende Spartaanse
vrouwen, die
worden genoemd door Plinius (Naturalis
Historia
34.92),
hebben weten te bemachtigen en in zijn villa hebben opgesteld. Uit
publicaties van Spyropoulos overgenomen foto's (o.a. van het beeld van
de dansende vrouw en van de Achilles/Penthesileia-groep) zijn hier te vinden.
Klaarblijkelijk
schrok Herodes er niet voor terug klassieke overblijfselen te
verwijderen uit wat misschien wel de oorspronkelijke context
was en over te brengen naar zijn
villa. Het meest opzienbarende
voorbeeld van die bereidheid wordt gevormd door een inscriptie met een lijst gesneuvelden van de Atheense fyle
Erechtheis.
Blijkens het vierregelige epigram boven de lijst waren de betrokkenen
gevallen in een veldslag tegen de Perzen. Het lijkt niet
onmogelijk dat het gaat om wat rest van de vermoedelijk tien grafstenen
- één voor
elk van de tien fylen ('stammen') waarin de Atheense burgerij sinds
eind zesde eeuw
v.Chr. was onderverdeeld - die ooit de laatste rustplaats van de
Atheense
gevallenen in de slag bij Marathon
(490 v.Chr.) markeerden. Dit grafmonument is ca. 160 n.Chr. beschreven
door Pausanias (Beschrijving
van Griekenland
1.32.3).
Herodes Atticus was zelf afkomstig uit de Atheense deme
Marathon en geboortig uit een familie
die claimde af te stammen
van Miltiades, de Atheense bevelhebber in de beroemde
confrontatie
met een
Perzisch landingsleger in 490 v.Chr. Behalve de
inscriptie met de
lijst van gevallenen uit de fyle Erechtheis zijn op de site van de
villa ook fragmenten gevonden van twee andere soortgelijke inscripties
(zelfde vorm van de letters en layout). Op basis van deze vondsten
heeft G.
Spyropoulos de nogal avontuurlijke hypothese geformuleerd dat Herodes
het volledige grafmonument van Marathon naar zijn villa in Kynouría zou
hebben laten overbrengen; zo zou de grote sofist zijn Peloponnesische
villa met
een tastbare herinnering aan het roemrijke verleden van zijn vaderstad
en zijn geslacht hebben willen verrijken. Bij Marathon zou hij
vervolgens de grafheuvel hebben laten opwerpen die daar nog steeds valt
te bewonderen en die daar dus niet sinds de vijfde eeuw v.Chr., maar
sinds de tweede eeuw n.Chr. zou liggen. Enige scepsis ten aanzien van
deze reconstructie is voorlopig overigens wel op z'n plaats. Jona
Lendering stelde in een blog
van 12 september 2010 over deze aangelegenheid dat hij "would like to
see some additional
proof." Daar ontbreekt het tot dusverre aan: om aannemelijk
te maken dat de grafheuvel niet uit de vijfde eeuw v.Chr., maar uit de
tweede eeuw n.Chr, stamt, zou je tenminste de aanwezigheid in de
grafheuvel van materiaal uit de periode van de vierde eeuw
v.Chr. tot de eerste eeuw n.Chr. moeten kunnen aantonen. In een Griekstalig boekje, De grafstenen van de gevallenen
in de slag bij Marathon uit de villa van Herodes Atticus in Éva in
Kynouría
(Athene 2009), verwijst Spyropoulos op dit punt naar een
gedetailleerder analyse in een
boek dat nog moet verschijnen. Walter Ameling verwerpt in een artikel uit 2011
dit deel van de hypothese dan ook: hij ziet geen reden om aan te nemen
dat het monument bij Marathon rond het midden van de tweede eeuw n.Chr.
een geheel ander aanzien heeft gekregen.
Ten aanzien van de authenticiteit van de inscriptie wil Ameling
zich nog niet vastleggen, maar hij wijst er wel op dat de vorm van de
letters en de lay out het minder aannemelijk maken dat
we
met een imitatie uit de Keizertijd te maken hebben. Op de eigenaardige
layout wordt verder ingegaan in een artikel
uit 2012
van Catherine
Keesling: voor elke naam is op de inscriptie één regel gereserveerd, en
in elke regel staan de letters ter hoogte van de spaties tussen de
letters in de voorafgaande en volgende regel. Keesling wijst op
parallellen voor deze layout in Attische inscripties uit de late zesde
en vroege vijfde eeuw v.Chr. De gedachte dat in de
villa bij Ástros inderdaad een van de tien
grafstenen voor de Atheense gevallenen in de slag bij Marathon
is gevonden, vindt momenteel vrij algemeen ingang (al
ontbreken
sceptische geluiden evenmin, zie bijvoorbeeld hier). De eerste
serieuze wetenschappelijke publicatie van de tekst van de inscriptie
was van de hand van G. Steinhauer, Horos
17-21 (2004-2009), 679-692. Zoals gepubliceerd
door Steinhauer heeft de inscriptie inmiddels ook het Supplementum
Epigraphicum Graecum
gehaald (SEG
LVI 430); het SEG
is het jaarlijks verschijnende verzamelwerk van alle nieuw
gevonden Griekse inscripties (en van nieuwe publicaties over al langer
bekende epigrafische teksten). Ook in een boek over
Marathon gaat Steinhauer kort in op de vondst in de villa van
Herodes. Hij lijkt geen twijfels te hebben over de authenticiteit van
de inscriptie, maar de theorie van Spyropoulos over de grafheuvel bij
Marathon neemt hij niet voor z'n rekening. Enkele voorstellen voor
verbetering van de door Steinhauer gepubliceerde tekst en een
aangepaste Engelse vertaling zijn te vinden in een bijdrage van Pierre
MacKay
aan deze blog van 9 april 2011; daar
ook een behoorlijk scherpe zwartwitfoto en een tekening van de steen.
Een Duitse vertaling tref je hier
aan. De belangrijkste bijdrage tot de reconstructie van de tekst van de
inscriptie (vooral de eerste regel van het epigram is problematisch) is
te vinden in een artikel uit 2014
van Richard Janko. Daarin ook een 'normalized transcription and
translation into English elegiacs' van het epigram.
De
soevereine toeëigening van Atheens erfgoed door Herodes Atticus krijgt
extra
reliëf in het licht van zijn eigen begrafenis en van de
wederwaardigheden van zijn grafmonument. In 2008 is
daarover een fascinerend artikel
verschenen
van de hand van Joseph L. Rife, waaraan ik de volgende gegevens
ontleen. Herodes had zelf te kennen gegeven dat hij wilde worden
begraven in Marathon, immers de buurtschap waar hij vandaan kwam. Maar
toen de sofist eind jaren '70 van de tweede eeuw het tijdelijke voor
het eeuwige verwisselde, respecteerden de Atheners zijn laatste wens
niet: zij wilden de grote overledene een officiële begrafenis
in
de stad geven. Zo gezegd zo gedaan: het stoffelijk overschot
werd
geconfisqueerd, door de Atheense jeugd in processie naar de stad
gedragen, en daar bijgezet bij het marmeren stadion dat Herodes zelf
voor de Panathenaeïsche spelen van 140 n.Chr. had laten optrekken;
volgens Rife liggen de resten van het grafmonument boven het
stadion, op bijgaande afbeelding
rechts. Tijdens
of kort na de begrafenis werd bij het graf een altaarsteen geplaatst,
gewijd aan 'Herodes, de heros
van Marathon'; als zodanig genoot de overledene
kennelijk cultische verering. Rife, die toen hij het artikel
schreef nog
niet op de hoogte lijkt te zijn geweest van de vondst in de villa bij
Ástros, merkt
terecht op dat de aanduiding 'heros
van Marathon'
bij de voorbijgangers onvermijdelijk associaties moet hebben opgeroepen
met de Atheense hoplieten die in 490 v.Chr. in de strijd tegen de
Perzen waren gesneuveld. De tekst op de altaarsteen zou, zo moeten de
opstellers hebben gehoopt, ongeveer hetzelfde effect sorteren als een
begrafenis in Marathon zelf zou hebben gehad: een blijvende verbinding
van de nagedachtenis van Herodes met de herinnering aan de historische
slag.
Onbedoeld moet de inscriptie op de altaarsteen echter ook in
herinnering hebben geroepen hoe Herodes zich, minder dan
twintig
jaar eerder, aan het gedenkteken voor de gevallenen van Marathon had
vergrepen. De sofist was in zijn vaderstad altijd een controversiële
figuur geweest, en veel Atheners zullen niet al te rouwig zijn geweest
om zijn verscheiden. Onenigheid tussen grote delen van de Atheense
burgerij
en Herodes had nog in 174 tot een proces ten overstaan van keizer
Marcus Aurelius geleid. Ook met de privatisering en
verhuizing
naar de Peloponnesus van een nationaal monument hors catégorie had
hij vast niet uitsluitend bijval geoogst. Vermoedelijk binnen
enkele decennia na het overlijden van de sofist verwijderde iemand
Herodes' naam van de altaarsteen voor de heros
van Marathon; ook de naam van de oprichter van de steen werd
weggebeiteld. Wat
de onbekende bewogen heeft de beitel ter hand te nemen weten we niet,
maar het is een aantrekkelijke gissing dat hij onder andere aanstoot
had genomen aan Herodes' behandeling van het grafmonument van de échte
helden van Marathon. Overigens werd Herodes' sarcofaag kort na 250,
zo'n driekwart eeuw na zijn begrafenis, hergebruikt. "[H]is memory at
Athens had (...) shifted dramatically," concludeert Rife.
Genoeg over
Athene, terug naar Kynouría. Het museum van Astros,
waar de meeste vondsten uit de villa van Herodes een onderdak hebben
gevonden, is voor onbepaalde tijd gesloten. Ik heb zelf in juli 2019
geprofiteerd van een kortstondige openstelling. Veel van de grotere
vondsten gedaan bij de meer recente opgravingen van
de
villa, in de laatste twee decennia van de vorige eeuw, stonden toen nog
in het
magazijn, maar wat wel werd geëxposeerd maakte een bezoek zeker de
moeite waard. Zelfs zonder bezichtiging van de collectie
antiquiteiten loont een bezoek trouwens, vanwege de prachtige tuin, en
omdat
het een historische plek op zich is: in 1823 kwam de tweede nationale
vergadering van de Griekse opstandelingen tegen de Ottomaanse
overheersing hier bijeen.
Het museum is een voormalige school voor voortgezet
onderwijs. De school is in 1805
opgericht als dependance van de school die in 1798 in het dorp Áyios
Ioánnis was gesticht door de locale weldoener Dimítrios Karytsiótis
(1741-1819), die een fortuin had vergaard als handelaar in Triëst.
Anders dan de dependance in Ástros
heeft de school in Áyios Ioánnis de verwoesting van het dorp
door
Ibrahim Pasja, in 1826, niet overleefd; alleen een inscriptie waarin
melding wordt gemaakte van de stichting,
is bewaard gebleven.
Een
paar foto's van sculptuur in het museum van Ástros, afkomstig uit de
villa van Herodes Atticus. Keizerportretten
zijn goed vertegenwoordigd, onder andere van Hadrianus (117-138) (Σπυρόπουλος
2006, blz. 106 nummer 2, met afbeelding 16 op blz. 105) en
Marcus Aurelius (161-180) (Σπυρόπουλος
2006, blz. 107-108 nummer 3, met afbeelding 17 op blz. 107).
Opvallend aan het portret van Hadrianus is dat op het borstpantser, in
plaats van de gebruikelijke gorgonenkop, een beeltenis van het
gevleugelde hoofd van Antinoüs is aangebracht. De geliefde van de
keizer wordt door de vleugels in zijn haar geïdentificeerd met Perseus
of Hermes, en deze heroïsering/vergoddelijking maakt het aannemelijk
dat dit borstbeeld van de keizer in of ná het sterfjaar van Antinoüs
(130 n.Chr.) is vervaardigd.
Zelf vind ik onderstaand portret
van een onbekende man
het hoogtepunt van de collectie, een magnifiek staaltje Antonijnse
beeldhouwkunst; de opgravers van Herodes' villa dateren het in de
regeringsperiode van Marcus Aurelius (Σπυρόπουλος
2006, blz. 122 nummer 14, met afbeelding 28 op blz. 124).
Behalve in Ástros zijn
vondsten uit de omgeving van de villa van Herodes ook te
bezichtigen in het Panarcadisch Archeologisch Museum in Trípoli en in
het Nationaal Archeologisch
Museum in Athene. Jona
Lendering maakte in Athene voor mij onderstaande foto
van een reliëf
met een afbeelding van een jongeman
(het museumnummer is NM 1450; het reliëf meet 97 bij 68 cm). De vaas op
de zuil rechts is een zgn. loutrophoros;
dergelijke vazen werden regelmatig gebruikt als grafmarkering. Het
reliëf is dus vervaardigd na het overlijden van de afgebeelde jongen,
maar deze is door zijn nabestaanden geheroïseerd en als heros
object van cultische verering geworden. Onder andere zijn 'heroïsche'
naaktheid wijst in die richting, evenals de slang die hij met zijn
rechterhand voert, en de
wapenrusting waarvan de onderdelen over het reliëf verspreid zijn
afgebeeld. Het reliëf is vervaardigd in de decennia rond het midden van
de tweede eeuw, maar de kunstenaar heeft zich laten inspireren door
grafreliëfs uit de Hellenistische periode, zgn. 'heroënreliëfs'. Het
reliëf uit de villa van Herodes is geen grafreliëf, maar het zou wel
een functie als 'gedenksteen' gehad kunnen hebben. Het is een
aantrekkelijk vermoeden dat de afgebeelde jongen een
van de drie pleegzoons van
Herodes is, die alledrie op jeugdige leeftijd stierven en om wie
Herodes
rouwde alsof hij zijn eigen kinderen had verloren: Achilles, Memnon en
Polydeucion (Philostratus,
Levens
van de sofisten
558-9). Over de vraag of één van de drie is afgebeeld en
zo ja, wie, bestaat onder de
geleerden verschil van mening. Polydeucion lijkt op het eerste gezicht
de beste kandidaat,
omdat hij de enige pleegzoon
van Herodes is van wie wij weten dat hij het object van een
heroëncultus is geworden. Maar de
auteur van de meest recente
uitvoerige behandeling van het reliëf
die mij bekend is,
kiest toch voor Achilles. Een van zijn argumenten is moeilijk
weerlegbaar: de afgebeelde jongen lijkt helemaal niet op Polydeucion,
van wie we talrijke portretten bezitten (zie voor een voorbeeld uit het
museum in Trípoli hieronder). Van Achilles hebben we geen
één portret over, maar de prominente aanwezigheid van wapens zou goed
passen bij een overledene die de naam
van de grootste Griekse krijgsheld voor Troje had gedragen.
In het Panarcadisch Archeologisch Museum in Trípoli fotografeerde ik
zelf twee daar tentoongestelde objecten uit de villa van Herodes: een
portret van Polydeucion ...
... en een reliëf uit
de vierde eeuw v.Chr. van een
jonge ruiter en een scheidsrechter (Σπυρόπουλος
2006, blz. 76-78 nummer 14).
Voor een portret van
Memnon
uit Herodes' villa moeten we naar het Altes Museum in
Berlijn, waar onderstaande beeltenis van de zwarte pleegzoon
van Herodes via de
kunsthandel terecht is gekomen. Dat Memnon zwart was weten we dankzij Philostratus, Vita
Apollonii
3.11,
die hem een 'Ethiopiër' noemt. Dat was de gebruikelijke aanduiding voor
zwarten in
Griekse teksten uit de Oudheid. Hij had zijn naam ongetwijfeld te
danken aan zijn huidskleur: in de Griekse mythologie was Memnon koning
van de Ethiopiërs, en als zodanig deel van de Trojaanse
sagencyclus.
Op
dezelfde hoogte als de villa van Herodes Atticus bevindt zich ter
linkerzijde van de weg van Ástros naar Trípoli Moní
Loukoús,
volgens Daniël Koster 'een van de betoverendste kloosters van de
Peloponnesus'.
Het klooster is in de dertiende eeuw gesticht als mannenklooster; sinds
1946 wordt het bewoond en onderhouden door nonnen. Uit de volledige
naam van het klooster, Ιερά Μονή τής Μεταμορφώσεως
τού Σωτήρος
Χριστού,
blijkt dat het is gewijd aan de Transfiguratie van Christus; vgl. voor
de orthodoxe iconografie van deze episode uit de evangeliën (Matteüs 17; Marcus 9; Lucas 9) dit fresco
in het Servische klooster Gračanica in Kosovo. De bijnaam van het
klooster, 'Loukoús', wordt in de regel in verband gebracht met het
Latijnse lucus,
'heilig
woud', maar hoe dit Griekse klooster aan een Latijnse bijnaam is
gekomen, blijft een raadsel. Misschien heeft het iets te maken met het
feit dat het klooster ten tijde van de Frankische overheersing van de
Peloponnesus enige tijd in handen van de (rooms-katholieke) Capucijner
orde is geweest.
De
kerk van Moní
Loukoús stamt uit de twaalfde eeuw en schijnt hier al te
hebben gestaan
voordat het klooster werd gesticht; er bestaan zelfs aanwijzingen dat
de twaalfde-eeuwse kerk een voorganger uit de vijfde of zesde eeuw
heeft gehad. Bij de verwoesting van het klooster door de troepen van
Ibrahim Pasja, in 1826, bleef de kerk gespaard. Naar verluidt werden
Ibrahims soldaten afgeschrikt door een icoon van Sint Eustathius, die
begon te bloeden toen hij door een soldaat werd gemaltraiteerd.
Bij
de bouw van de kerk zijn op grote schaal bouwmaterialen van de
nabijgelegen ruïnes van de villa van Herodes Atticus gerecycled.
Bijvoorbeeld voor de ophanging
van de kerkklok heeft men een
buitengewoon creatieve oplossing gekozen.
Vlak
ten zuidoosten van Moní Loukoús ligt een merkwaardig aquaduct,
volledig overgroeid met kalkaanslag. Zowel Faklaris als Goester houden
het erop dat het uit de Romeinse periode dateert; het vermoeden dat het
een rol heeft gespeeld bij de wateraanvoer voor de villa van Herodes
ligt voor de hand. Een hele mooie serie foto's uit najaar 2012, zowel
van het aquaduct als van de villa, vind je hier.
Ruim
drie kilometer ten oosten van Ástros ligt Parálio Ástros
('Ástros aan
Zee'). Over dit stadje verscheen in 2023 een informatief boek van de hand van Panayiótis Faklaris. Het is gebouwd tegen de zuidelijke helling van een in zee uitstekende heuvel met twee toppen
(satellietfoto).
Op de zuidelijke top ligt een Venetiaans kasteel
uit de vroege vijftiende eeuw. In 1824 kwam het in het bezit van de
drie gebroeders Zafirópoulos die, afkomstig uit de
regio (Áyios Ioánnis), fortuin hadden gemaakt als handelaars. Hun
handelsmaatschappij had vestigingen op Ídra, in Constantinopel en
in Marseille. Bij het begin van de Griekse opstand van 1821 waren ze
teruggekeerd naar hun geboortegrond, waar ze de volgende jaren een
leidende rol zouden spelen. Het kasteel werd gerestaureerd en verder
versterkt, en binnen de ommuring bouwden de broers herenhuizen. Toen in
1826 Ibrahim Pasja de regio brandschatte, diende het
kasteel van de gebroeders Zafirópoulos als vluchtburcht
voor de bevolking uit de omgeving. Het wist een rechtstreekse aanval van
het vijandelijke leger te weerstaan. De website Greek Castles heeft een
pagina over dit kasteel, hier.
Aan de westkant,
de landzijde, van de heuvel zijn ten noorden van het
kasteel de resten
van een muur uit de Oudheid zichtbaar (foto hieronder).
Deze wordt in de regel in verband gebracht met een Atheense aanval op
de Thyreátis in 425/4 v.Chr. Zoals we hierboven
hebben gezien, hadden de Aegineten in 431 v.Chr. van de Spartanen
toestemming gekregen zich in Thyréa te vestigen, maar werden ze daar in
425/4 v.Chr. door een Atheense vloot aangevallen. Ze zagen zich, aldus
de
geschiedschrijver Thucydides, genoodzaakt de muur bij de zee, die ze
net aan het bouwen
waren, op te geven en zich terug te trekken op de bovenstad, die
ongeveer tien stadiën (ca. twee kilometer) van zee lag (Thucydides
4.57). Vrij algemeen wordt de muur ten noorden van het
kasteel
geïdentificeerd als Thucydides' 'muur bij de zee'.
Hieronder een uitsnede van een foto die van verderaf, maar onder iets
gunstiger atmosferische omstandigheden is genomen.
Het
uitzicht
van de heuvel bij zee boven Parálio Ástros in zuidelijke
richting (foto
hieronder) geeft een goede indruk van de geleding van de kust van
Kynouría, met de talrijke baaien
en kapen.
Ongeveer
acht kilometer ten zuidwesten van Ástros, boven de weg naar Áyios
Pétros (satellietfoto), ligt in de
buurtschap Ellinikó
de heuvel Tichió
(foto hieronder),
met resten van een
ommuurde nederzetting uit de Oudheid. In 1976 en 1977 is
deze heuvel uitvoerig onderzocht door de werkgroep
Griekse Nederzettingen van de Rijksuniversiteit Utrecht. De
nederzetting werd opgemeten en in kaart gebracht, en aan de oppervlakte
waarneembare resten werden zorgvuldig beschreven. De resultaten
van dit onderzoek zijn te vinden in twee publicaties van Yvonne
Goester: een populariserende publicatie in jaargang 1979 van het
tijdschrift Hermeneus,
die online kan worden geraadpleegd
(voor het artikel moet je doorscrollen naar blz. 347 van het nummer van het tijdschrift;
een kaart van de resten van de nederzetting staat op blz. 348); en de complete
wetenschappelijke verslaglegging in jaargang
1993 van het tijdschrift Pharos (titel).
De
identificatie van de site was omstreden, maar dat lijkt inmiddels
voorbij. Israel Walker (1936) dacht dat
hier de
belangrijkste stad van noordelijk Kynouría, Thyréa, lag; tot voot kort
was ook Faklaris deze mening toegedaan, maar inmiddels heeft hij deze
identificatie losgelaten. De meeste
experts, onder wie Pritchett, Goester en Shipley, houden het erop dat
dit de
overblijfselen zijn van Eva,
een groot
dorp dat door Pausanias (Beschrijving
van Griekenland
2.38.6)
wordt vermeld. Het meest in het oog springende restant van
de nederzetting is de ommuring met een omtrek van ca. één kilometer.
Goester betoogt dat de muur uit de tweede helft van de vierde eeuw
stamt en vermoedt dat de bouw ervan samenhing met de
definitieve herinbezitneming van de Thyreátis door Argos in 338
v.Chr. Deze datering wordt in hoofdlijnen ook in de meer recente
literatuur gevolgd.
Vanaf een pad dat rond de zuidzijde van de heuvel loopt, zijn onder de
top van de heuvel resten
van de ommuring redelijk zichtbaar (foto hieronder).
De
meest imposante muurresten,
ruim 20 meter lang en tot meer dan 3,5 meter hoog, zijn aan de
noordzijde te vinden. Hiervan om
te beginnen een foto (hieronder)
die van enkele
honderden meters afstand is genomen.
Dan een uitsnede van een recenter foto vanaf ongeveer dezelfde positie.
De muurresten staan centraal in de uitsnede.
Een paar foto's,
genomen tijdens wandelingen rond en naar de top van de heuvel,
illustreren de
strategische ligging van de nederzetting.
Niet alleen lag
deze hoog boven de
vlakte van Ástros en de Argolische golf ...
...
ze controleerde ook de landwegen die ten noorden van het centrale
massief van de Párnonas naar de centrale Peloponnesus,
naar Sparta en
Tegea, leidden.
Beklim
je de heuvel langs een geitenpad aan de noordoostzijde, dan passeer je
de
ommuring op het meest noordoostelijke punt. Dit is toren no. 1 (foto hieronder) in
de
nummering van Goester,
de uitvoerigste en meest informatieve beschrijving van de site.
Ongeveer 25 meter westelijker ligt toren
no. 2 (foto
hieronder), en van daaraf begint het aaneengesloten stuk
goed geconserveerde muur dat op de foto hierboven
zichtbaar is.
Aan de binnenzijde
reikt het bodemniveau tot aan de top van de muur (foto hieronder), en
al lijkt op de foto hierboven
de muur van buitenaf eenvoudig te benaderen, dat valt door de
gesteldheid van het terrein in de praktijk nogal tegen.
Vandaar
dat onderstaande foto is genomen vanaf toren no. 2. Deze en
twee van de volgende vier foto's zijn trouwens van Mieke Prent en Stuart MacVeagh Thorne, die
als archeologen op Tichió betere fotografische
keuzes hebben gemaakt dan ik.
In het zuidwesten is de heuvel door een zadel verbonden met
een volgende heuvel, die vrijwel even hoog is. Om deze zwakte in de
verdediging te compenseren werd de ommuring op dit punt extra zwaar
versterkt met een driehoekig bastion (toren no. 6).
Dit is het meest geavanceerde stukje militaire architectuur dat op
Tichió te vinden is, en het wordt door Goester
aangevoerd als een belangrijk argument voor haar datering van de
ommuring in de tweede helft van de vierde eeuw v.Chr. Vier foto's van
dit bolwerk hieronder. De eerste laat het bolwerk zien vanuit een
positie binnen de ommuring. Links boven de toppen van het
centrale massief van de Párnonas.
De
tweede is genomen vanaf wat resteert van de muur ten noorden van het
bolwerk. De foto laat goed zien hoe de muur is geconstrueerd: twee
schillen van gehouwen en gestapelde blokken met een vulling van los
gesteente.
De derde toont het bolwerk vanuit een positie buiten de ommuring.
En de vierde laat zien dat de stenen hier regelmatiger gehouwen en
gevoegd zijn dan elders in de ommuring.
Ongeveer 700 meter ten noord-noordoosten van Tichió, op een plek die lokaal bekend
staat als Anemomylos,
ligt een bouwsel dat in 1960 als
provisorisch onderkomen is opgetrokken en waarvan het dak inmiddels
alweer is ingevallen ...
... maar waarvan
het onderste gedeelte bestaat uit goed geconserveerde resten van een
gebouwtje
uit de Oudheid met een oppervlak van een kleine tien bij
zes meter.
Vermoedelijk
gaat het om een tempel(tje).
Het gebouwtje was opgetrokken uit
zorgvuldig gehouwen blokken kalksteen, die zowel aan de buiten- ...
... als aan de
binnenzijde goed zichtbaar zijn. Faklaris dateert het tempeltje in de
tweede helft van de vierde eeuw v.Chr. Meer foto's van het gebouwtje
kun je vinden op deze
webpagina van de Duitstalige site www.argolis.de.
Als
op Tichió inderdaad Eva heeft gestaan, dan zou dit heel goed de tempel van de
genezende godheid Polemocrates kunnen zijn geweest die zich volgens
Pausanias (Beschrijving
van Griekenland
2.38.6)
bij Eva bevond. Polemocrates was een genezende
halfgod, die als kleinzoon van Asclepius werd beschouwd. Bij de resten
van het tempeltje is in de jaren '60 van de vorige eeuw een
dakpanstempel gevonden met de tekst ΕΥΑΤΑΝ ΔΑΜΟΣΙΟΙ, d.w.z. ΕΥΑΤΑΝ
(ΚΕΡΑΜΟΙ)
ΔΑΜΟΣΙΟΙ, 'dakpannen van de burgers van Eva' (zoiets als
'gemeentedakpannen'). Begin deze eeuw dook nog een dakpan(stempel) met
deze tekst op, waarmee het
debat over de identificatie van Tichió definitief in het
voordeel van Eva werd beslecht. In de woorden van de publicatie uit
2009 van
Grigoris Grigorakakis
waarin de vondst van de tweede dakpan werd gemeld: "The identification
of Teichio with ancient Eva is considered certain, since two stamped
tiles from it bear the ethnic ΕΥΑΤΑΝ ."
We hebben hierboven
geconstateerd dat Argos in 338 v.Chr. door
toedoen van de Macedonische koning Philippus II de Thyreatis, die het
in
de
zesde eeuw aan Sparta had verloren, terugkreeg. Maar er zijn
aanwijzingen dat de regio reeds in de voorafgaande decennia omstreden
gebied was geworden. Kort na de laatste eeuwwisseling is in Argos een
verzameling van ca. 135 beschreven bronzen plaatjes gevonden. De
teksten dateren uit de eerste helft van de vierde eeuw v.Chr. Het zijn
financiële bescheiden van de tempelschat van Pallas Athene, die tevens
als 'staatsbank' fungeerde. De teksten zijn voor zover ik weet nog niet
gepubliceerd, maar er is wel over gepubliceerd (Kritzas 2006). In deze
bescheiden worden plaatsen in de Thyreatis als Neris en Eva
vermeld als onder Argos ressorterende dorpen. In 371 v.Chr. waren de
Spartanen bij Leuctra, in Midden-Griekenland, vernietigend verslagen
door de Thebanen onder leiding van Epaminondas. Deze nederlaag
markeerde het einde van de onbetwiste Spartaanse hegemonie op de
Peloponnesus. De nieuwe documenten uit Argos wijzen erop dat
Argos na de slag bij Leuctra in elk geval tijdelijk de Thyreatis weer in bezit wist te nemen.
Maar er waren vermoedelijk meer kapers op de kust (zie voor de inhoud
van deze en de volgende alinea Nielsen
2002 en Roy 2009).
In het geografische
lexicon (283.12-13)
van Stephanus van Byzantium (zesde eeuw n.Chr.) wordt Eva een πόλις
Ἀρκαδίας genoemd, een 'stad
behorend bij Arcadië'. De Byzantijnse geograaf beroept zich voor deze
informatie op een geschiedschrijver uit de vierde eeuw v.Chr.,
Theopompus van Chios (FGrHist
115F60).
Meer specifiek claimt Stephanus de informatie over Eva te hebben
ontleend aan het zesde boek van Theopompus' Philippica. Het
werk van Theopompus is, op fragmenten als deze na, verloren gegaan,
maar we weten dat hij in boek 6 van zijn Philippica de
geschiedenis van de jaren 354-353 v.Chr. behandelde. Kennelijk was er
in die jaren aanleiding om Eva een 'Arcadische stad' te noemen. In 370
v.Chr. hadden de Arcadische steden en stamgemeenschappen op de centrale
Peloponnesus zich verenigd in een confederatie om maximaal te
profiteren van het einde van de Spartaanse hegemonie, en in de jaren
daarna waren ook regio's buiten het Arcadische kerngebied in die
confederatie opgenomen. Het is zeker niet ondenkbaar dat de Arcadiërs
dat ook met de Thyreatis hebben geprobeerd. Voor het bestaan van een Arcadische claim op
de Thyreatis pleit ook een mythische genealogie die we bij Pausanias
aantreffen (Beschrijving
van Griekenland
8.3.3). Volgens deze genealogie heette een van de zonen
van de Arcadische oerkoning Lycaon Thyraeus. Thyrea, in de Argolis, en
de Thyreatische Golf zouden naar deze Thyraeus zijn genoemd. Zulke
mythen waren geen loze hersenspinsels: ze onderbouwden serieuze
politieke claims door oeroude
verwantschapsrelaties te construeren.
Er bestaan, kortom, goede redenen voor de veronderstelling dat de
Thyreatis, inclusief Eva, in de decennia na de slag bij Leuctra in 371
v.Chr. een twistappel is geworden tussen Argos, de
Arcadische confederatie en Sparta, dat zijn territoriale winst uit de
zesde eeuw v.Chr. niet zonder slag of stoot zal hebben willen opgeven.
In hoeverre de verschillende partijen succes
oogstten met hun claims is onduidelijk. Duidelijkheid kwam er pas in
338 v.Chr., toen Philippus II de Thyreatis aan Argos teruggaf.
Interessant is dat Eva door Theompompus als een 'stad (polis) behorend bij
Arcadië' wordt aangeduid, terwijl de Argiven in dezelfde periode de
nederzetting niet meer gunden dan de status van dorp (kōmē).
Probeerden de
Arcadiërs de bewoners van Eva te paaien door
ze wat meer status te gunnen dan waartoe de concurrentie bereid
was?
Ástros
vormt tegenwoordig vrijwel één agglomeratie met het iets zuidelijker
gelegen Chimeriní Meligoú ('Winters Meligoú', oorspronkelijk het
winterkwartier van de inwoners van het bergdorp Oriní Meligoú). Aan de
zuidoostrand van deze agglomeratie ligt, rechts van de weg
Ástros-Leonídio, een bescheiden heuvel, Kastráki Meligoús. Maak je de korte wandeling naar de top, dan ligt de hele vlakte van Ástros aan je voeten. Hieronder
het uitzicht in noordoostelijke richting. De heuvel met bebouwing aan zee is Parálio Ástros.
Sommige
geleerden vermoeden dat hier in de vijfde eeuw v.Chr. de centrale stad
van de regio lag: Thyréa, dat in 424 v.Chr. door de Atheners werd
ingenomen en verwoest. Toegegeven moet worden dat Kastráki Meligoús een
ideale burchtheuvel ('akropolis') voor de centrale stad van de vlakte
zou zijn
geweest. Maar archeologisch bewijs voor deze hypothetische identificatie
ontbreekt: resten uit de klassieke periode zijn er niet of nauwelijks
gevonden. Toch is een bezoek aan de heuvel zeker de
moeite waard. Hieronder het uitzicht in zuidoostelijke richting.
Aan
de voet van de heuvel rechts op de foto ligt aan zee een kleinere
heuvel. Om hem te onderscheiden moet je wel de grote versie van de foto
openen; op de top staat een aantal bomen. Die heuvel is de volgende
plek die we gaan bezoeken: Nisí Ayíou Andréa.
... in
de
omgeving van Áyios Andréas
Nisí Ayíou Andréa,
een heuvel aan de kust ten zuiden van de
monding van de
Vrasiátis (satellietfoto),
is bezaaid met resten van
een stedelijke nederzetting uit de klassieke periode, met
ommuring
en rechthoekig stratenplan. Ook van deze site is
de identificatie omstreden. Volgens Faklaris
lag hier het onder andere door Thucydides (Thucydides 5.41.1-2)
en
Pausanias (Beschrijving van Griekenland
2.38.6)
genoemde Anthéne (Ἀνθήνη). Ook Shipley kiest voor deze mogelijkheid; de
voorkeur van Pritchett ging uit
naar Thyréa, herbouwd na de Atheense raid van 425/4 v.Chr. (Thucydides
4.56-57).
Maar
wat er ook mag hebben gelegen, Nisí Ayíou Andréa is zonder meer de
moeite van een
bezichtiging
waard: ten tijde van de stichting, in de klassieke periode, moet het de
belangrijkste nederzetting in de Thyreatis zijn geweest, en er zijn
redenen om aan te nemen dat het die positie behield tot de Late
Oudheid. Voor een bezoek pleit ook dat de plek goed bereikbaar is: in Áyios Andréas de afslag naar de Paralía
('Beach') nemen, bij de splitsing voor de rivierbedding van de
Vrasiátis rechts aanhouden en je komt zonder problemen bij het haventje
van Paralía Ayíou Andréa, dat aan de voet van de heuvel ligt. De foto hierboven
is vanaf ruim een kilometer ten noorden
van de monding van de Vrasiátis genomen en laat de ligging van de heuvel aan zee
zien. De foto hieronder
toont het uitzicht vanaf de heuvel op de monding van de Vrasiátis,
bij
het haventje van Paralía Ayíou Andréa.
De
enigszins schematische kaart
van de ommuring van Nisí Ayíou Andréa, hieronder, is
ontleend aan Kynouria
van Israel Walker (1936), "the
first study of the region illustrated with many photographs and
drawings."
Vanaf
Nisí Ayíou Andréa heb je (en vanuit de ommuurde nederzetting had men)
in noordwestelijke richting uitzicht over de benedenloop van de
Vrasiátis,
die door het zuidelijke
gedeelte van de vlakte van Ástros stroomt (als de rivier
tenminste niet, zoals op de foto
hieronder, is drooggevallen).
De
muurresten
op de foto hieronder
zijn overblijfselen van
wat op het kaartje hierboven wordt aangeduid als de 'inner wall', de
binnenmuur die de eigenlijke nederzetting scheidde van de lager, aan
zee gelegen, bebouwing.
Op
de top van de heuvel staat
een kerkje, omgeven door een tuin
met pijnbomen. De poort in de omheining is
gebouwd op wat vermoedelijk een bolwerk van de 'acropolis' van de
nederzetting was: het hoogste, van een afzonderlijke ommuring
voorziene,
gedeelte van de heuvel.
Op de foto hieronder
een
gedeelte van wat van de
muur tussen de kapel/acropolis en de 'inner wall', het
noordwestelijke deel van de ommuring, resteert.
Enkele
kilometers stroomopwaarts (satellietfoto),
voor zover je het
woord 'stroomopwaarts' kunt
gebruiken in het geval van een rivier die een groot deel van het jaar
droogvalt, ligt de ruïne van
een brug over de
Vrasiátis uit de Ottomaanse periode: ooit vermoedelijk een
belangrijke schakel in een netwerk van kalderímia
(muildierpaden) dat de steden en dorpen in de regio met elkaar
verbond.
De
brug ligt op de plaats waar de moderne weg naar Cherronísi (een
heuvel aan de kust
zo'n twee km ten noorden van Nisí Ayíou Andréa) de rivierbedding
kruist. Cherronísi betekent 'schiereiland'. Onderstaande foto
is genomen vanaf Nisí Ayíou Andréa.
Op de voorgrond de monding van de Vrasiátis. Cherronísi is de tweede
landtong die in zee uitsteekt. Je ziet meteen waar de naam Cherronísi
vandaan komt. Je kunt er plezierig zwemmen.
Cherronísi markeert de
zuidelijke begrenzing van de baai van Ástros.
De foto
hieronder toont het uitzicht vanaf Cherronísi
over
de baai; in de verte de dubbele heuvel waarop Parálio Ástros is
gebouwd.
Eveneens vanaf Cherronísi genomen, nu in zuidwestelijke richting, is de
volgende foto van de zuidoostelijke
uitlopers van de Párnonas.
Nog
even terug naar de vervallen
brug over de Vrasiátis.
Het moge duidelijk zijn dat de plek een bijzondere bekoring heeft voor
liefhebbers van de westerns van Sergio Leone. Op de achtergrond het
centrale massief van de Párnonas.
Rijd je vanuit Áyios Andréas zo'n 20 km langs de kustweg naar het
zuiden, dan ben je bij Tyrós. Tijdens de rit ben je de grens gepasseerd
tussen de twee gemeentes waarin Kynouría tegenwoordig is verdeeld
(Noord- en Zuid-Kynouría). Het juiste moment om je erop te attenderen
dat Noord- en Zuid-Kynouria allebei een prettig ogende website hebben: Discover Kynouria voor het zuiden, Explore South Kynouria voor het zuiden.
... in
de omgeving van Tyrós
Op
een kaap ten zuiden van Paralía Tyroú
(satellietfoto)
liggen de resten van een stedelijke nederzetting uit de Oudheid.
Met
name aan de
noordzijde zijn delen van een ommuring
bewaard gebleven, ongeveer 300
meter,
met één halfrond en vier vierkante bolwerken, op sommige plaatsen
tot 4
meter hoogte. De muur, die door Faklaris in het
begin van de
derde eeuw v.Chr. wordt gedateerd, is 2.30 meter dik.
Hier
lag ongetwijfeld de
antieke nederzetting Týros
(Τύρος),
die
wordt
vermeld in een inscriptie uit de derde eeuw v.Chr. (Fouilles
de Delphes
III i 68) en in het geografische lexicon (643.5)
van
Stephanus van Byzantium (zesde
eeuw
n.Chr.). Týros beleefde een
bloeiperiode
in het Hellenistische tijdvak, maar bestond voort tot in de Romeinse
periode. De (antieke) naam van de stad houdt vermoedelijk verband met
de cultus van Απόλλων Τυρίτας (Apollo
Tyrítas).
Er loopt een voetpad van de weg Tyrós-Leonídio naar de antieke
ommuring, maar wie wel eens heeft geprobeerd bij de
overblijfselen
van de antieke
nederzetting te komen, weet dat dit door de gesteldheid van het terrein
geen eenvoudige opgave is.
(Link openen in
Google Earth)
Schamele
overblijfselen van een heiligdom voor Apollo Tyrítas liggen op
een heuvel ten
zuiden van Tyrós, Profítis
Ilías Melánon,
(Προφήτης Ηλίας
Μελάνων), hoogte
564
meter, tussen Sapounakéika en Mélana. Bij opgravingen
zijn architectonische fragmenten van een kleine tempel uit de zesde
eeuw v.Chr. aangetroffen. De plaats van de tempel kon niet met
zekerheid
worden vastgesteld; vermoedelijk lag hij onder de kapel die nu op
de heuveltop staat.
Enkele meters ten noorden van de kapel zijn
sporen van een
vierkant altaar aangetroffen (foto hieronder),
en in het
noordwesten
muurwerk, beide uit vierde eeuw
v.Chr. De wijgeschenken voor de god die de opgravers hebben gevonden,
dateren vooral uit de Archaïsche periode. Er is hier een cultusplaats
geweest van de achtste tot de vierde eeuw v.Chr.; van de
zevende
tot de vijfde eeuw v.Chr. beleefde het heiligdom een
bloeiperiode. Meer foto's van deze heuveltop en van enkele vondsten, nu
in het Nationaal Archeologisch Museum in Athene en het Archeologisch
Museum in Astros, vind je hier.
Op onderstaande foto
een van de
wijgeschenken
die bij het heiligdom zijn gevonden, nu tentoongesteld in het
Archeologisch Museum van Astros: een bronzen kannetje voor het brengen
van plengoffers in de vorm van een paard. Het dateert uit de vroege
vijfde eeuw v.Chr.
De volgende foto,
genomen vanuit het noordwesten, laat de locaties zien van de
antieke nederzetting
(linksonder, aan zee, op de heuvel Kástro)
en van het religieuze centrum van de gemeenschap, het heiligdom van Apollo Tyrítas
(op de Profítis Ilías,
de hogere heuvel rechts op de foto).
Over
een van de wijgeschenken voor Apollo Tyrítas bestaat een interessant
Nederlandstalig artikel van C.M. Stibbe, 'Een curieuze dedicatie', Hermeneus
63.5,
1991, 332-336 (om het artikel te vinden moet je doorscrollen naar de
aangegeven pagina's). Het gaat om een Attische schaal, die rond 525
v.Chr. is vervaardigd en die volgens de erop aangebrachte inscriptie
aan Apollo is gewijd door een zekere Euteigonidas, die daarbij optrad
'namens Dorieus'. Stibbe betoogt dat het heel plausibel is dat het bij
deze Dorieus gaat om een Spartaanse koningszoon wiens lotgevallen
uitvoerig worden beschreven door de geschiedschrijver Herodotus (Hdt. 5.39-48).
Deze moest de troon aan zijn oudere halfbroer Cleomenes laten en leidde
vervolgens twee kolonisatiepogingen, de een naar Libië, de ander naar
Sicilië. Beide pogingen mislukten, en Dorieus vond op Sicilië de dood.
Stibbe vermoedt dat Dorieus kort voor zijn vertrek naar het eiland,
omstreeks 510 v.Chr., de Attische schaal aan Apollo heeft laten wijden.
Stibbes interpretatie van de inscriptie op de schaal is overigens niet
geheel onomstreden en wordt in twijfel getrokken door M. Steinhart en
E.
Wirbelauer, Chiron
30, 2000, blz. 265 met n. 41.
Achter
de kuststrook ter hoogte van Tyrós ligt de hoogvlakte van Palióchora,
in de zomer een bijna Afrikaans aandoend savanne-landschap (foto hierboven).
Pausanias (Beschrijving
van Griekenland
3.24.4)
weet te melden dat de inwoners van de stad Prasiaí,
aan de kust
bij Leonídio, oorspronkelijk Oreiátai werden genoemd. In de moderne
literatuur over de regio wordt de mededeling over de naamsverandering
meestal met een stevige korrel zout genomen. Aannemelijker lijkt het
dat op de hoogvlakte van Palióchora nederzettingen lagen die vooral in
de zomermaanden werden bewoond en waarvan de inwoners, de
'bergbewoners', de wintermaanden in de kuststrook doorbrachten: een
patroon dat we in deze regio ook in meer recente tijden zien.
De
hoogvlakte is van
oudsher een gebied waar
kleinvee werd gehouden. Op bovenstaande
foto
(centraal ongeveer 20 % boven de onderrand, je moet wel de
vergroting aanklikken om de details te kunnen onderscheiden) zie je een
stal, met in de omgeving daarvan enkele tientallen dieren, op de foto
hieronder een oude schaapskooi.
Ook
nu nog zie je regelmatig
kuddes
schapen en geiten (foto
hieronder).
Maar een andere agrarische activiteit die
tot voor enkele generaties op de hoogvlakte boven Tyrós werd beoefend
en die de bewoners van de regio praktisch autark maakte, de verbouw van
graan, is in de laatste decennia van de twintigste eeuw vrijwel
volledig gestaakt.
Keer je
van
de hoogvlakte terug naar de kuststrook, dan heb je een magnifiek
uitzicht, op
de foto hieronder
vanaf het punt waar de weg van Prégasos de rand van
de hoogvlakte bereikt: diep beneden je Paralía Tyroú en de Argolische
Golf, in de
verte de kust van de Argolída en het eiland Spétses.
Het
punt vanwaar bovenstaande foto is genomen, staat op onderstaande still
van Google Earth
aangegeven als 'Panoramapunt'. Open je de link 'achter' de still in
Google Earth,
dan had je tot een paar jaar geleden kunnen zien hoe ongeveer op het gemarkeerde
punt een pad zich van de weg verwijdert om, aangekomen bij de
rand
van de hoogvlakte, stijl naar beneden te zigzaggen. Het is het
eeuwenoude muildierpad,
geplaveid met ronde keien, nu verwoest door de aanleg van
een onverharde weg. Wat van het pad resteert is op Google
Earth terug
te vinden, als je de knop 'historische beelden' gebruikt en zo'n
tien jaar in de tijd teruggaat; ook op satelliet-
c.q. luchtfoto's wordt het pad steeds moeilijker te onderscheiden.
Op de foto onder de
still een restant van het pad: van bovenaf zie je met enige
moeite de bovenkant van het zorgvuldig opgetrokken muurtje dat het pad
aan de buitenkant stutte.
In
1973 heb ik, tijdens een voettocht over het zuidoosten van de
Peloponnesus onder leiding van
Herman Hissink (1915-2011: Ας
είναι ελαφρύ το χώμα που τον σκεπάζει), destijds leraar Nederlands aan
het Christelijk
Gymnasium Sorghvliet in Den Haag en ongeëvenaard Griekenlandreiziger,
op datzelfde panoramapunt gestaan en ben ik langs dat nu verwoeste
muildierpad afgedaald. De
combinatie van het uitzicht en het zigzaggende muildierpad heeft een
onuitwisbare indruk bij me
achtergelaten: toen ik 35 jaar later voor het eerst weer op hetzelfde
punt stond, herkende
ik het onmiddellijk.
... in
de zuidelijke Párnonas en Leonídio
Een van de dorpen in de zuidelijke Párnonas
(satellietfoto)
is Áyios Vassílios;
hieronder de idyllische platía. Meer foto's zijn hier te vinden. Bij Áyios
Vassílios werd volgens Woodhouse (The
struggle for Greece)
op 22 januari 1949 de sterkste brigade van de DSE op de Peloponnesus
uitgeschakeld (blz. 261): "One major battle at Agios Vasileios in
Kynouria on 22 January destroyed the strongest brigade of the
Democratic Army." De DSE (Dimokratikós
Stratós Elládas,
het Democratische Leger van Griekenland) was het leger van de
communistische
zijde in de burgeroorlog. Enkele weken na de slag bij Áyios Vassílios
was het regeringsleger de situatie op de Peloponnesus volledig meester.
Wat
gebeurde hier in januari 1949? De beschrijving door Woodhouse
("... destroyed the
strongest brigade of the Democratic Army")
is vermoedelijk niet van enige overdrijving gespeend. Dat de DSE in de
daarop
volgende weken als militaire factor van betekenis ten zuiden van de
Corinthische Isthmus ophield te bestaan, had vooral te maken met de
opbouw op de Peloponnesus als geheel van een overweldigende numerieke
en kwalitatieve overmacht door het regeringsleger én met de arrestatie
en opsluiting in concentratiekampen, rond de jaarwisseling, van
ongeveer 4500 mensen die verdacht werden van sympathie voor de DSE. De
gebeurtenissen in het zuiden van Kynouría waren een gevolg van deze
ontwikkelingen, ze veroorzaakten die niet. Maar inderdaad leden de
communistische partizanen in de regio op 21 en 22 januari 1949 zware
verliezen. Informatie over de gebeurtenissen
is te vinden in twee
Griekstalige artikelen van Kóstas Papadoyiánnis die begin
februari 2011 zijn geplaatst op de website www.leonidion.gr.
Daarop is de korte samenvatting hieronder gebaseerd. In grote
lijnen hetzelfde verhaal, maar nu van communistische zijde verteld, ook
in het Grieks, tref je hier
aan.
In
de nacht van 20 op 21 januari lanceerden eenheden van de 55ste Brigade
van de DSE een aanval op Leonídio, in de hoop daar voorraden
buit te maken die het gebrek van de partizanen aan voedsel,
kleding en ammunitie zouden kunnen verlichten. Het regeringsleger, de
gendarmerie en leden van een burgermilitie boden hardnekkig tegenstand,
en
hoewel de partizanen uiteindelijk een doorbraak wisten te
forceren, was toen al zo veel tijd verstreken dat zij de
terugtocht moesten aanvaarden voordat zij optimaal profijt hadden
kunnen
trekken van hun kortstondige aanwezigheid in het stadje. De partizanen
keerden terug naar hun bases in de zuidelijke Párnonas, met
achterlating
van acht doden en van één medestrijder die na gevangenneming door een
luitenant van het regeringsleger werd doodgeschoten. Van de gewonden
die zij op hun terugtocht meenamen, overleed minimaal één aan haar
verwondingen. Dat was de slag om Leonídio.
Het
eerste bataljon van de 55ste Brigade van de DSE, dat ongeveer 250
partizanen telde, trok zich terug op
Áyios Vassílios
(foto hierboven)
en bracht daar de nacht van 21 op 22 januari door. De
uitgeputte manschappen verzuimden de
gebruikelijke veiligheidsmaatregelen in acht te nemen: er
werden
geen wachtposten uitgezet. Commando's van het regeringsleger,
1200 man sterk, waren na het nieuws over de aanval op Leonídio vanuit
Tripoli en Sparta op pad gegaan om de verdedigers van het stadje te
hulp te komen. Toen zij in Vamvakoú, een dorp op de westhelling van de
Párnonas, aankwamen, was de aanval op Leonídio inmiddels beëindigd. De
commando's kregen nu het bevel door het Párnonasgebergte naar Áyios
Vassílios te trekken en het dorp te omsingelen. Bij het eerste
ochtendgloren van 22 januari werd de aanval op de nietsvermoedende
partizanen ingezet. De schrijver van het artikel waaraan ik deze
gegevens ontleen, Kóstas Papadoyiánnis, spreekt van 100 gesneuvelde
partizanen, 35 gewonden
en 60 krijgsgevangenen; een inwoner van Leonídio die op het artikel
reageert, Stratís Kouniás,
houdt het op ca. 70 gesneuvelden. De
verliezen aan de
kant van de regeringstroepen bedroegen volgens de schrijver van het
artikel zes doden en vijftien gewonden. In de loop van de dag
vertrokken de commando's richting Leonídio, met medeneming van hun
eigen
doden en gewonden, van hun krijgsgevangenen en ook van burgers;
vermoedelijk werd het dorp ontruimd. Dat was de slag om Áyios
Vassílios. Al met al had het eerste bataljon van de 55ste
Brigade van de DSE in een paar uur tijd ongeveer tweederde van zijn
sterkte verloren, en een dorp waarop men tot dusverre had kunnen
terugvallen, was ontvolkt. De 55ste Brigade telde vier bataljons
met in het totaal 850 partizanen,
dus van
de volledige uitschakeling waar Woodhouse het over heeft, was (nog)
geen sprake: de commando's van het regeringsleger lieten de controle
over het gebied van de slag dan ook (voorlopig) aan hun tegenstanders.
Maar de
zware verliezen die de partizanen waren toegebracht in een gebied waar
zij zich veilig waanden, zullen het moreel van de DSE op de
Zuid-Peloponnesus geen goed hebben gedaan. De
onfortuinlijke commandant van het eerste bataljon
werd verantwoordelijk gesteld voor de slachting die de
commando's
onder zijn manschappen hadden aangericht, en kreeg de kogel.
In een artikel
van Stratís Kouniás, dat eerder op dezelfde website (www.leonidion.gr)
is verschenen, wordt een beeld gegeven van de nadagen van de
burgeroorlog in het zuiden van Kynouría. Het artikel gaat over de
particuliere centrale die Leonídio van 1925 tot 1967 van
electriciteit voorzag. In oktober 1948 pleegden vier partizanen een
aanslag op die centrale, en aan het slot van het artikel beschrijft
Kouniás hoe het met hen afliep. Vanaf april 1949 opereerden de
partizanen die nog actief waren in de regio (en elders op de
Peloponnesus), in kleine groepjes; dat
was de enige manier om uit handen van de autoriteiten te blijven en aan
voldoende levensmiddelen te komen. De
afdaling van de negen,
een novelle van Thanássis Valtinós, die in Noord-Kynouría speelt, geeft
een beklemmend beeld van de
vergeefse overlevingstocht van zo'n groepje. De 3de, Peloponnesische,
Divisie van de DSE, waarvan de 55ste Brigade deel uitmaakte, heeft in
de geschiedschrijving over de burgeroorlog de bijnaam 'De dodendivisie'
(I merarchía ton nekrón)
gekregen. In de loop van 1949 werden de resterende partizanen
systematisch opgejaagd
en geliquideerd;
de lijken van de commandanten en de hoofden van de 'bandieten' werden
tentoongesteld in steden als Trípolis, Kalamáta en Spárti. Van de vier
plegers van de
aanslag op de electriciteitscentrale in Leonídio overleefden er twee de
burgeroorlog. Een van hen was al in januari 1949 bij Áyios Vassílios
gevangen genomen, de ander hield zich schuil tot 1950 voordat hij zich
overgaf. Van de twee andere werd er een in mei 1949 gedood in een
hinderlaag, de ander werd in augustus 1950 gevangen genomen en
terechtgesteld, omdat hij een vluchtpoging zou hebben ondernomen. De
leiders van wat resteerde van de partizanen in de Párnonas - Vangélis
Rongkákos, Yiánnis Phoúrkas en Níkos Látsis - werden in augustus 1949
gedood, zoals beschreven wordt in een recenter artikel
van Strátis Kouniás. Rongkákos en Phoúrkas sneuvelden in de
streek tussen Paliochóri en Platanáki, in de zuidelijke Párnonas;
Látsis werd daar gevangen genomen,
op transport gesteld naar Trípoli,
maar onderweg, tussen Kosmás en Geráki, door zijn bewakers
omgebracht.
Bij Leonídio
staat een monument
voor gevallenen aan regeringszijde (foto hieronder):
op 21 januari 1949 zes
militairen en vier burgers in de slag om Leonídio, op 22 januari 1949
zes doden in de slag om Áyios
Vassílios. De sterfelijke voorbijgangers worden aangespoord de knie te
buigen 'voor de onsterflijken'.
In
Áyios Vassílios
zelf staan verschillende monumenten
voor de
andere kant in het conflict. Wie het dorp langs de enige
toegangsweg
nadert passeert een monument
(foto hieronder)
dat in 1982 is opgericht door Vangélis Latsis, kapetánios
van de tweede compagnie van het achtste regiment van de ELAS van
Lakonía en Kynouría, ter nagedachtenis aan de inwoners van Áyios
Vassílios die in de jaren 1940-1944 in de strijd tegen de
Italiaanse en Duitse bezetters in de gelederen van EAM, ELAS en EPON
zijn gesneuveld. Het Ethnikó
Apeleftherotikó Métopo
(EAM), het 'nationaal bevrijdingsfront' was de communistisch geleide
verzetsorganisatie tijdens de tweede wereldoorlog. ELAS staat
voor Ellinikós
Laikós Apeleftherotikós Stratós ('Grieks
Volksbevrijdingsleger', de militaire arm van het EAM), EPON
voor Eniaía
Panelladiki Orgánosi Néon
('Verenigde Panhelleense Organisatie van Jongeren', de jeugdorganisatie
van het EAM). Op de zuil staan overigens ook de namen van soldaten die
in het najaar en de winter van 1940/1, vóór de oprichting van het EAM,
aan het Albanese front zijn gesneuveld in de oorlog tegen het Italië
van Mussolini. En het onderste deel van het monument is gewijd aan de
nagedachtenis van andartes
('partizanen') van de DSE die op 22 januari 1949 'op het
veld van eer zijn gevallen' in de strijd met de LOK, de Lóchoi Oreinón Katadroméon
('Compagnieën van Bergcommando's'). Er staan een kleine 50 namen op dit
deel van het monument, van partizanen uit verschillende plaatsen in
Kynouría en Lakonía, zoals Aráchova (Karyés), Brontamás, Kastánia en
Levétsova (Krokeés). Vangélis Latsis, die dit monument heeft
opgericht, is tevens de auteur van een in 1991 in Athene verschenen
boek over de geschiedenis van het achtste regiment, I
andártes tou Párnona, 'De partizanen van de
Párnonas'.
De tweede compagnie van het achtste regiment van de ELAS
van Lakonía en Kynouría wordt op het monument ook aangeduid als de
'Sarriyiánnis-compagnie'. Sarriyiánnis
was de partizaan die in juli 1943
leiding had gegeven aan de hinderlaag
bij Kosmás
die de Italiaanse gouverneur van Trípoli het leven had gekost. Nadien
had hij
het commando gevoerd over de naar hem genoemde compagnie. In maart
1949, tijdens de burgeroorlog dus, zou hij op de Noord-Peloponnesus de
dood vinden; op dat moment had hij sinds november 1948 het bevel
gevoerd over de 22ste Brigade, een van
de twee brigades van de DSE op de Peloponnesus.
Bij de platía van Áyios Vassílios staat een door de gemeente opgerichte
gedenksteen 'voor de strijders van het nationaal verzet en de
gevallenen in de burgeroorlog' (foto
hieronder). Het 'nationaal verzet' (ethnikí antístasi)
verwijst naar het 'nationaal bevrijdingsfront', het EAM. Het gebruik
van de
term 'burgeroorlog' (emphýlios
[polemos])
op een van overheidswege opgericht monument betekent een breuk met het
officiële
spraakgebruik tot ca. 1980; voordien werd het conflict door de
autoriteiten in de regel aangeduid als antisymmoriakós pólemos,
de 'oorlog tegen de bendes'. Ook door de iconografie verwijst het
monument naar de continuïteit
tussen het gewapende verzet van de EAM in de tweede wereldoorlog en de
communistische partizanen ten tijde van de burgeroorlog, maar het
probeert
aanstoot te vermijden door alle
slachtoffers van de burgeroorlog te gedenken.
Het monument
hieronder staat ook in het dorpscentrum van Áyios
Vassílios. Het is niet van de gemeente, maar van de Arcadische afdeling
van de Panellínia Énosi
Agonistón tís Ethnikís Antístasis,
de Panhelleense Unie van Strijders van het Nationaal Verzet
(PEAEA).
De belettering is dan ook robuuster en de tekst geharnaster van toon
dan op het monument
hierboven: "Roem en eer aan de heldhaftige strijders van het
EAM-ELAS, de EPON en het Democratische Leger van Griekenland." De
concentratie van monumenten voor EAM, ELAS en DSE in Áyios Vassílios is
geen toeval. Een groot deel van de dorpelingen identificeert zich
kennelijk nog steeds met de keuzes die hun ouders en grootouders in de
jaren '40 hebben gemaakt, want bij de verkiezingen van januari 2015
behaalde de communistische partij (KKE) 22 van de 63 uitgebrachte
stemmen, bijna 35 %, en werd daarmee de grootste partij van het dorp.
Ter vergelijking: in Griekenland als geheel behaalde de KKE 5,5 % van
de stemmen, in Zuid-Kynouría als geheel minder dan vijf procent.
Als
buitenstaander kun je over een burgeroorlog misschien maar beter een
discreet stilzwijgen bewaren. Het communistisch geleide verzet deed er
tijdens de Italiaans-Duitse bezetting in sommige regio's weinig aan om
de angst voor communistische overheersing bij landgenoten weg te nemen,
en dreef individuen en groeperingen ter rechterzijde soms onnodig in de
armen van de
bezetters. Even waar is dat rechts zich in de strijd tegen het
communisme op ongehoorde schaal van de diensten van (voormalige)
collaborateurs heeft bediend. Ο λαός δεν ξεχνά
τι
σημαίνει δεξιά,
'Het volk vergeet niet wat rechts
betekent,'
was
in de jaren '80 van de
vorige eeuw een verkiezingsleus van de PASOK die kennelijk een
gevoelige snaar raakte. Daarbij ging het natuurlijk in de eerste plaats
om de junta van de jaren 1967 tot 1974, maar dat wil niet zeggen dat de
kiezers geacht werden de eerste jaren na de tweede
wereldoorlog te zijn vergeten. Wie geïnteresseerd is in de indrukken
die die tijd achterliet bij een betrokken buitenstaander, doet er nog
steeds goed aan The
Flight of Ikaros. Travels in
Greece during a Civil War
(1959) van Kevin Andrews (1924-1989) te lezen. Andrews bereisde in de
jaren van 1948 tot 1951 de Peloponnesus om de middeleeuwse kastelen
daar in kaart te brengen. Het resultaat was een wetenschappelijke
monografie, Castles of
the Morea (1953; revised edition 2006), én The Flight of Ikaros,
waarin Andrews zijn reisindrukken boekstaafde. In het voorwoord bij de
Penguineditie van 1983 typeerde hij het boek als "an
outsider's
abrupt and startled experience of a country during a civil war and the
beginning of an aftermath it hasn't seen the end of yet." Voor een
beklemmend relaas van de effecten op een Grieks dorp van oorlog,
bezetting en burgeroorlog kan men terecht bij de
website van het dorp Karítsa, in Lakonía, op de zuidwestelijke helling van de Párnonas
(satellietfoto).
Van die site maakt ook een aantal tweetalige
teksten
(Grieks-Engels) deel uit. Veel van wat onder die noemer is
bijeengebracht kan het best worden getypeerd als 'mondelinge
overlevering': ook waar niet alle gegevens verifieerbaar zijn, is de
algehele indruk historisch waardevol.
Voor de tweede wereldoorlog 'en wat daarna kwam' zijn vooral 'Black New
Year' en
'The life and times of Diamantis Stylianou Hagias' belangrijke teksten.
Ongeveer twee kilometer ten zuiden van Áyios Vassílios ligt een heuvel
die wordt gemarkeerd door een middeleeuwse vestingtoren (foto hierboven).
Lokaal staat de plek bekend
als Kástro.
De website Greek Castles
heeft er een informatieve pagina over, hier.
Rond
de top van de heuvel zijn de resten van een ommuring uit de Oudheid
zichtbaar (foto hierboven).
Voor de verandering zijn de geleerden het erover eens dat
hier het antieke Glympeís heeft gelegen, een
stadje waarom tijdens de Bondgenotenoorlog
(220-217 v.Chr.) verschillende keren is gevochten. De plaats wordt
behalve door Polybius (4.36
en 5.20) ook vermeld door Pausanias, die een dorp Glyppía noemt (Beschrijving van Griekenland
3.22.8).
De antieke benaming heeft zich tot op vandaag de dag gehandhaafd:
Faklaris weet te vertellen dat Áyios Vassílios door de bewoners van de
streek Lýmpia wordt genoemd, en tot in een recent verleden werd de naam
Lýmpia of Lympochória daarnaast ook gebruikt ter aanduiding van de
naburige dorpen Platanáki en Paliochóri. Ten tijde van de Griekse
onafhankelijkheidsoorlog zou de aanduiding Lympochória mede
Kosmás en zelfs Yeráki hebben omvat.
Ten noorden van de weg van Paliochóri naar Áyios Vassílios ligt een
klein verlaten kloooster, gewijd aan de aartsengelen Michaël en
Gabriël: Moní Ayíon
Taxiarchón (foto
hierboven).
Een inscriptie op de drempel van het kerkje noemt 1953 als het jaar van
bouw of - waarschijnlijker - restauratie. Misschien zijn in datzelfde
jaar de inmiddels alweer verweerde fresco's
van de aartsengelen in de
nis boven de kerkdeur (foto
hierboven) aangebracht of hersteld.
Het
klooster hierboven,
Moní
Elónis, is ca. 1500 gesticht, maar sindsdien
regelmatig door
brand verwoest. Toch is het een bezoek
meer dan waard, niet zozeer vanwege de miraculeuze icoon van de Panayía
of
vanwege de heilzame werking van het bronwater als wel vanwege de sensationele
ligging (link
openen in Google Earth), ca. 15 km op de weg van Leonídio
naar Kosmás.
Fraaie foto's van het klooster zijn hier te vinden. Volgens de
schrijvers van de hierboven genoemde teksten over Karítsa (die ik niet
op
virulent anticommunisme heb kunnen betrappen) werd het klooster in 1944
door EAM/ELAS gebruikt als gevangenis en executieplaats
voor tegenstanders van de communistisch geleide verzetsbeweging; Stratís Kouniás spreekt van 'een
kamp waar de partizanen zwarthandelaars en collaborateurs vasthielden'.
Leonídio
(foto hieronder)
is het voornaamste stadje in het zuiden van Kynouría, zoals Ástros dat
is in het noorden. Waar Ástros in de 19de en 20ste eeuw vooral van
belang was als centrumplaats voor de boerengemeenschappen in
het
achterland, dankte Leonídio zijn aanzien mede aan zijn functie als
woonplaats van welgestelde handelaren, die er imposante herenhuizen
lieten optrekken.
De afgelopen jaren heeft Leonídio een facelift
ondergaan door de restauratie van patriciërshuizen als de 'burcht van
Tsikaliótis' (foto
hieronder)
uit de vroege negentiende eeuw, die nu dienst doet als
cultureel centrum en tentoonstellingen herbergt. Zie voor een
Griekstalige webpagina over dit archondiko,
met wat foto's, hier.
De sensationele
ligging van het stadje, aan de voet van de rossige 'Tsakonische
rotsen', was er natuurlijk altijd al. Ze begrenzen aan de zuidzijde de
hoogvlakte achter Tyrós.
Welgestelde inwoners van Leonídio lieten niet alleen representatieve
herenhuizen bouwen; ze claimden met fraaie grafmonumenten ook een
prominente plaats onder de overledenen. De begraafplaats van Leonídio
ligt iets ten noordooosten van het stadje, langs de oude weg naar
Pragmateftís. Op het graf
van de zakenman Leonidas Oikonomou staat een treurende
jonge vrouw, werk van de beroemde 19de-eeuwse beeldhouwer Yiannoúlis
Chalepás. Meer foto's vind je hier. Er is ook een Griekstalig
artikel over de kunsthistorische betekenis van de begraafplaats, hier.
Leonídio
ligt ongeveer vier kilometer van de kust
(satellietfoto),
op de plaats waar de canyon
van de Dafnónas zich verwijdt tot een vruchtbare vlakte, die in de
Oudheid bekend stond als Διόνυσου κῆπος,
'tuin van Dionysus'.
Deze
benaming hing samen met een mythe die de tweede-eeuwse
reiziger
Pausanias bij zijn bezoek aan de stad Prasiaí
optekende:
hier zou Ino
de jonge Dionysus na de dood van diens moeder Semele hebben gevoed.
Pausanias maakt ook melding van de aanwezigheid van een cultusbeeld van
de godin Athene in de nabijheid van Prasiaí (Beschrijving
van Griekenland 3.24.3-5).
Wellicht waren rond 1800 welgestelde inwoners van Leonídio bekend met
de mededelingen van Pausanias. Het is in elk geval opvallend dat het
plafond van de meest representatieve zaal van de burcht van Tsikaliótis
niet alleen is gedecoreerd met afbeeldingen van de fenix (symbool van
de wederopstanding van het christelijke Griekenland), maar ook met
wijnranken (mogelijk verwijzingen naar de wijngod Dionysus) en
afbeeldingen van Athene.
Prasiaí lag overigens dichter bij de kust dan
Leonídio, De overblijfselen liggen verspreid op de Áyios
Athanásiosheuvel, die zich boven Pláka, het haventje van
Leonídio
verheft. Op de foto hierboven
is de Áyios Athanásios de dichtstbijzijnde heuvel. Op de foto hieronder zijn
wat muurresten halverwege de helling net zichtbaar. Meer foto's van de
resten van Prasiaí kun je hier vinden.
Op de top van de heuvel ligt een middeleeuws (Frankisch?
Byzantijns?) kasteel. Uit een Venetiaanse kroniek weten we dat het
reeds in 1467 was verwoest, door wie weten we niet. De website Greek Castles heeft er een
pagina over, hier. Hieronder twee foto's,
gemaakt tijdens een wandeling naar de top.
Prachtige foto's
gemaakt tijdens een klim naar de top van de heuvel vind je ook hier,
op het weblog Fotografische
en culturele excursies. Naar deze site heb ik ook
hierboven al heb gelinkt voor foto's van Áyios
Vassílios, Moní Elónis en de begraafplaats van Leonídio, maar er is
daar nog veel meer moois te
vinden over het zuiden van Kynouría. De thuisbasis van de
webmaster, Dína Vitziléou, is Poúlithra, een dorpje aan de kust
ongeveer 5 km ten zuiden van Pláka.
Op een heuvel ten zuiden
van
Poúlithra (foto hierboven)
liggen resten van een ommuurde nederzetting uit de periode
rond
300
v.Chr. die is geïdentificeerd als Políchne (zie voor de vermelding van
deze plaats door de geschiedschrijver Polybius hierboven).
De heuvel heet Vígla, naar de middeleeuwse wachttoren die ooit op de
top stond.
Mieke
Prent en Stuart MacVeagh Thorne zijn in de
zomer van 2017 naar de top van de heuvel
geklauterd en hebben daar foto's genomen, onder andere van de
ommuring, waarvan ik er, met hun
toestemming, vier laat zien.
Het
uitzicht vanaf de Vígla-heuvel in zuidelijke richting (foto hieronder)
maakt begrijpelijk waarom
hij ooit als locatie voor een wachttoren werd gekozen.
Ook op de weblog van Dína
Vitziléou zijn foto's van 'de akropolis van het oude Políchne' te
vinden,
hier.
...
rond het centrale massief van de Párnonas
Rond
het centrale massief van
de Párnonas (foto
hieronder) vind je bergdorpen als Áyios Ioánnis, Áyios
Pétros, Plátanos, Kastánitsa en Prastós. Tegenwoordig ligt het
demografische, economische en bestuurlijke zwaartepunt van de regio in
de kustvlaktes, bij stadjes als Ástros en Leonídio, maar dat was
vroeger
anders: in de Ottomaanse periode was Prastós de belangrijkste
nederzetting in de regio, bisschopszetel en, als centrum van een
internationaal handelsnetwerk, een van de welvarendste stadjes op de
Peloponnesus.
Daarin kwam verandering tijdens de
onafhankelijkheidsoorlog van 1821. Prastós werd in 1826, net als veel
andere plaatsen in het gebied, door de troepen van Ibrahim Pasja
verwoest. Leonídio had tot op dat moment gefungeerd als
een van de 'dependances' van Prastós, waar de
bewoners gedurende de wintermaanden
neerstreken; nu werd het hun permanente woonplaats. Evenzo stond in de
Ottomaanse periode Ástros bekend als Ayiannítika Kalývia,
de provisorische winterkwartieren (kalyvi
betekent 'hut')
van de inwoners van het bergdorp Áyios Ioánnis; in de 19de eeuw werden
de rollen omgedraaid, en werd Áyios Ioánnis veelal aangeduid als Orinó Ástros,
'Ástros-in-de-bergen'. Tegenwoordig kampen
de
bergdorpen in de Párnonas met ontvolking, maar in de zomer zijn ze in
trek, omdat het er relatief koel is.
Prastós
(foto hieronder)
ligt op ruim 800 meter hoogte. Het is bereikbaar langs een weg vanuit
Áyios Andréas, die spectaculaire uitzichten op de Párnonas biedt (foto hierboven).
De voormalige welvaart van Prastós valt af te lezen aan de rijke
decoratie van de oude kerken in het dorp, zoals de zeventiende-eeuwse
Áyios Dimítrios met zijn naïeve Christós Pandokrátor (foto hieronder).
Plátanos
(foto hieronder)
ligt op ca. 440 meter hoogte in een dal ten noordoosten van
het
centrale massief van de Párnonas, aan een van de riviertjes die
uitmonden in de Vrasiátis. Om het dorp te bereiken neem je de weg
vanuit Ástros naar Áyios Pétros, en kiest dan na zo'n 12 km bij een
driesprong de richting Plátanos-Sítaina-Kastánitsa. Een wandeling
van een kwartier brengt je vanuit Plátanos bij een
traditionele
brug, iets ten noorden van het dorp.
Daniël Koster typeert Plátanos als 'een
wonderschone oase', en dat compliment wordt ruimschoots gerechtvaardigd
door de alomtegenwoordigheid van water ...
... en door de dicht beboste omgeving.
Van
Áyios Andréas leidt een lastige, maar goede weg naar Kastánitsa (foto
hieronder), dat op ongeveer 800 meter hoogte aan de voet
van het
centrale massief van de Párnonas ligt; je kunt ook de weg via
Plátanos vanaf Ástros nemen. Tot enkele generaties geleden
verdienden de inwoners van Kastánitsa hun brood met het branden van
kalk en
houtwinning. Het dorp is nu grotendeels ontvolkt, maar in de
zomermaanden zorgen de tijdelijke terugkeer van (nakomelingen van)
vroegere
inwoners en wat toerisme voor enig leven. Volgens Daniël Koster is
Kastánitsa
'het enige dorp in de hele Peloponnesus waarvan de daken vrijwel nog
geheel uit leien bestaan'. Het Marken en Volendam-voorgevoel dat de
lezer van deze woorden bekruipt, wordt bij het betreden van het
centrale plein wel enigszins bewaarheid, maar het opgepoetste en
afgestofte aanzien van de platía doet niets
af aan de schoonheid van het dorp ...
...
en aan de overweldigende presentie van de bergen rondom.
Ook
al verdient het feit dat zo'n prachtig dorp goed wordt onderhouden alle
lof, verval heeft zo z'n eigen esthetiek.
Het
dorp wordt gedomineerd door de restanten van een vestingtoren, die
lokaal bekend staat als de pyrgos
van
Kapsambélis (een inwoner van Kastánitsa die de toren in 1810 liet
restaureren). Oorspronkelijk telde het bouwwerk, dat uit de
laat-Byzantijnse periode (veertiende eeuw) stamt, drie
verdiepingen. Tijdens de Griekse burgeroorlog deed de pyrgos
dienst als veldwachterspost; in 1948 werd hij verwoest tijdens een
aanval van communistische partizanen. De website Greek Castles heeft een
webpagina over de pyrgos van
Kapsambélis, hier.
De weg van
Ástros naar Áyios Pétros brengt je eerst bij Ellinikó,
vervolgens op de
hoogvlakte ten noorden van de Párnonas, bij de
dorpen Oriní Meligoú, Áyios Ioánnis, Áyios Pétros en
uiteindelijk (maar dan
ben je de grens met Lakonía al gepasseerd) Karyés. Landschappelijk
biedt deze tocht veel afwisseling. Ten zuiden van Áyios Ioánnis ligt
een vlakte (foto
hieronder) die in de zomer desolaat oogt: Xerokámbi. Volgens Fakláris
vond hier rond het midden van de zesde eeuw v.Chr. de veldslag tussen Argos en Sparta
plaats die de Spartanen het bezit van de Thyreátis opleverde.
Op een steile heuvel
die boven Xerokámbi uittorent (foto
hieronder),
liggen de resten van een Frankisch
kasteel dat waarschijnlijk rond het midden van de dertiende eeuw werd gebouwd door de Frankische vorst van Achaea, Guillaume de Villehardouin.
De kermerkende conische vorm van de heuvel komt beter tot zijn recht
als je hem
vanuit het westen fotografeert.
Ook wie niet de moeite neemt om naar de top te klauteren, kan
van
enige afstand de resten
van het kasteel onderscheiden, maar het helpt
wel als je ze wat dichterbij haalt (en het contrast een beetje pimpt, foto hieronder).
Er
zijn natuurlijk mensen die zich die moeite wél getroost hebben, zoals
blijkt uit de aan het kasteel gewijde pagina van
de website Greek
castles en uit onderstaande foto.
Het
uitzicht in noord-oostelijke richting vanuit de omgeving van Áyios
Pétros is
plotseling veel minder grimmig. De bergrug in de verte, links van het
midden van de
foto, is de Závitsa, die de noordelijke begrenzing van Kynouría
vormt. Kalitsis en Pritchett denken, anders dan Faklaris,
dat de veldslag rond het midden van de zesde eeuw v.Chr. tussen Argos
en Sparta om het bezit van de Thyreatis op de Závitsa plaatsvond.
We verlaten Kynouría. Op weg van Áyios Pétros naar Karyés, in
Lakonía, nemen we afscheid van het centrale massief van de Párnonas.
Literatuur en
informatie op het web
Een
lijst Griekse titels
vind je, in alfabetische volgorde van auteursnaam of titel, ná de lijst
met titels in andere moderne talen.
Aerts,
W. 1984. 'Reizigers in Griekenland', Groniek
nr. 86, 54-61. [Zie blz. 59-60 voor een korte uiteenzetting over de
signalering van het Tsakonisch door de 17de-eeuwse Turkse reiziger
Evliya Tchelebi.]
Aerts,
W. 2010. 'Een bijzonder woordenboek: het Tsakonisch lexicon voor
kinderen', Lychnari
Nummer 5 - 2010, 22-23.
Ameling,
W. 1983. Herodes
Atticus. I: Biographie. II: Inschriftenkatalog, Hildesheim.
Ameling, W. 2011. 'Die
Gefallenen der Phyle Erechtheis im Jahr 490 v.Chr.', Zeitschrift für Papyrologie und
Epigrahik 176, 10-23.
Andrews,
K. 19842. The
flight of Ikaros. Travels in Greece during a civil war,
Harmondsworth. [Zie voor de vuile oorlog op de Zuid-Peloponnesus vooral
de hoofdstukken 9 en 10 (blz. 141-191). Een heruitgave door Paul Dry Books
is in 2010 verschenen.]
Balta,
E. 2009. 'Venetians and Ottomans in the Southeast
Peloponnese (15th-18th Century), Halil Inalcık Armağanı - I',
Tarih Araştırmaları,
Ankara, Doğu Batı, 2009, 168-204. [De voorlopige resultaten van een
fascinerende studie van een Griekse onderzoekster op basis van
Ottomaanse en Venetiaanse belastingregisters, die welsprekend
getuigenis afleggen van de relatief grote welvaart en van de
demografische bloei van het gebied onder Ottomaans bestuur. Zie voor
Tsakonië in de 18de en 19de eeuw ook
het artikel H
Τσακωνιά στη δεύτερη τουρκοκρατία (1715-1820)
op
de website www.leonidion.gr. en het hieronder vermelde
boek van θάνος
Βαγενάς.]
Baumer,
L.E. 2004. Kult im Kleinen, Ländliche
Heiligtümer
spätarchaischer bis Hellenistischer zeit: Attika – Arkadien – Argolis –
Kynouria, Rahden, Westf. [Over het heiligdom van Apollo
Tyrítas]
Blomley, A.M. 2022. A Landscape of Conflict? Rural Fortifications in the Argolid (400-146 BC),
Oxford. [Bespreekt ook versterkte nederzettingen en andere militaire
architectuur in Kynouría, dat immers door Argos werd geclaimd.]
Böhm,
S. 1994. 'Griechische Sepulkralkunst im römischen Klassizismus', Jahrbuch des Deutschen
Archäologischen Instituts
110, 405-429. [Over
het reliëf NM 1450]
Bon,
A. 1969. La Morée
franque. Recherches historiques, topographiques et archéologiques sur
la principauté d'Achaïe (1245-1430), Paris. [Digitaal
raadpleegbaar via de website Cefael
,
'Collections de l'Ecole française d'Athènes en ligne'.]
Browning,
R. 1983. Medieval and Modern
Greek.
Second
edition, Cambridge. [Zie blz. 124-125 voor het Tsakonisch.]
Caraher,
W.R. 2003. Church, society,
and the sacred in early Christian Greece,
diss. Ohio State University. [Zie blz. 363 voor de aanwijzingen voor
het bestaan van een laatantieke basiliek op de plaats van Moní
Loukoús.]
Charamis,
K. 2005. '"Nothing and no one has been forgotten":
commemorating those who did not give in during the Greek civil war
(1946-1949)', in: Cahiers
de la Méditerranée [online], vol.
70. Geraadpleegd 13 mei 2010. [Een studie over vier monumenten die zijn
opgericht door de PEAEA, in Volos, Serres, Larissa en op Makronisos.]
Christien,
J., Spyropoulos, Th. 1985. 'Eua et la Thyréatide: topographie et histoire',
Bulletin de
Correspondance Hellénique 109, 455-466.
Goester,
Y.C. 1979. 'Kynouria
1976-1978', Hermeneus
51.5, 347-351. [Een voorlopige publicatie van de resultaten
van een Utrechts survey-onderzoek in Noord-Kynouría.]
Goester,
Y.C. 1993. 'The plain of Astros: a survey', Pharos
1, 39-112. [De uiteindelijke wetenschappelijke verslaglegging van het
hierboven genoemde survey-onderzoek. Met name de archeologische site
Ellinikó/Tichió, ca. acht km ten westen van Ástros rechts van de weg
naar
Áyios Pétros, is door de onderzoekers zeer nauwkeurig in kaart
gebracht, maar het artikel bevat bijvoorbeeld ook een wat globaler
beschrijving van Nisí Ayíou Andréa.]
Greek
Castles/Ελληνικά Κάστρα, geraadpleegd 10 mei 2020,
<https://www.kastra.eu/>. [De Griekstalige
pagina's van deze tweetalige website zijn meestal informatiever dan de
Engelse, dus bij individuele kastelen
verwijs ik naar de Griekse webpagina's. Via de startpagina van
de site kun je de corresponderende Engelstalige
pagina vinden.]
Grigorakakis,
G. 2009. 'New investigations by the 39th Ephorate at Eva in the
Thyreatis. A Late Classical burial in the western roadside cemetery',
in: H. Cavanagh, W. Cavanagh, J. Roy (eds), Honouring
the dead in the Peloponnese.
Proceedings of the conference held at Sparta 23-25 April 2009. CSPS
Online Publication 2, prepared by Sam Farnham, 183-199. [Zie blz. 185
met n. 12 voor de vondst van een tweede dakpan met de
aanduiding
EYATAN.]
Grigorakakis, G. 2015. 'l'Haltère de Tirôn et l'expansion de Sparte sur le territoire de Prasiai (Cynourie du Sud)', Revue des Études Grecques
128, 652-658. [Concludeert op basis van archeologische gegevens dat de
annexatie van Zuid-Kynouría door de Spartanen 'était déjà
accomplie vers 700 a.C.']
Guintrand, M. 2017, Sparte
et la défense du
Péloponnèse mériodinale du milieu du VIe siècle au milieu du IIe siècle
av. J.C.. Volume I – Synthèse historique; Volume II – Catalogue des
ouvrages
fortifiés, PhD Dissertation, Université d’Avignon et des Pays de
Vaucluse,
Avignon. [Een goudmijn aan informatie over resten van antieke militaire
architectuur op de Zuid-Peloponnesus, inclusief Kynouría. Je kunt de
dissertatie hier downloaden.]
Janko, R. 2014. 'The new epitaph for the fallen of Marathon (SEG 56.430)',
Zeitschrift für
Papyrologie und Epigraphik 190, 11-12.
Jansen, K. 2006. Herodes
Atticus und seine τρόφιμοι,
Diss.
Westfälischen Wilhelmsuniversität Münster.
Karusu,
S. 1969. 'Die antiken vom Kloster Luku in der Thyreatis', Römische Mitteilungen
76, 253-265.
Keesling, C. 2012. 'The
Marathon casualty list from Eua-Loukou and the Plinthedon style in
Attic inscriptions', Zeitschrift
für Papyrologie und Epigraphik 180, 139-148.
Koster,
D. 2004. Athene en de
Peloponnesus. Reisgids,
Amsterdam/Antwerpen. [Dé Nederlandstalige reisgids voor de
Peloponnesus, inclusief Kynouría. Alle reisgidsen voeren je langs
Epidauros, Mycene en Olympia. Maar hoeveel reisgidsen brengen je bij
het heiligdom van Apollo Tyritás tussen Péra Mélana en Sapounakéïka? Of
bij het antieke Glympeís of Glyppía, dat 'tegenwoordig door het leven
gaat als Kástro tis Paleopanayiás'?]
Kralli,
I. 2017. The
Hellenistic Peloponnese: Interstate Relations. A narrative and analytic
history, from the fourth century to 146 BC,
Swansea. [Een heroïsche poging om orde te scheppen in de verwarrende
geschiedenis van de Peloponnesus tussen 371 en 146 v.Chr.; ook voor de
geschiedenis van Kynouría in deze periode onontbeerlijke lectuur.]
Kritzas, Ch. 2006. 'Nouvelles
inscriptions d'Argos: les archives des comptes du Trésor sacré (IVe
siècle av. J.-C.)', CRAI
2006, 397-434.
Meyer,
H.F. 2002. Von Wien
nach Kalavryta. Die blutige Spur der 117. Jäger-Division durch Serbien
und Griechenland,
Mannheim/Möhnesee. [Over de geschiedenis van de Duitse divisie die in
1943-1944 op de Peloponnesus gelegerd was. Karakteriseert op blz. 402
de Duitse
aanval op het Párnonasgebied en Kynouría in juni/juli 1944 als de
grootste militaire operatie op de Peloponnesus uit de oorlogsjaren,
'das grösste Unternehmen,
welches je auf der Peloponnes durchgeführt wurde.']
Nicholas,
N. Tsakonian Bibliography, 2003-2009,
geraadpleegd 25 april 2016, <http://www.opoudjis.net/Work/tsakbib.html>
["An
annotated bibliography of references on Tsakonian. The
emphasis is
on the Tsakonian language, but I am happy to insert references on
Tsakonia in general ..." Bevat, kortom, veel titels die van belang zijn
voor de geschiedenis van de regio.]
Nielsen, Th. H. 2002. Arkadia and its poleis in the
Archaic and Classical periods, Göttingen. [Zie index s.n.
Eua en met name blz. 106-107 voor het Theopompus-fragment waarin Eva
een πόλις
Ἀρκαδίας wordt genoemd en voor de mythische genealogie die de
Arcadische claims op Eva moest ondersteunen.]
Piérart,
M. 2001. 'Argos, Philippe II, et la Cynourie (Thyréatide)', in: R.
Frei-Stolba, K. Gex (eds), Recherches récentes sur le monde
hellénistique, Bern-Frankfurt am Main, 27-43.
Pritchett,
W.K. 1980. Studies in Ancient Greek Topography, Part III
(Roads), Berkeley-Los Angeles-London, 102-142; Studies
in Ancient Greek Topography, Part IV (Passes), Berkeley/Los Angeles/London 1982, 64-79. Studies in ancient
Greek topography VI, Berkeley-Los Angeles-London 1989, 79-106; Studies in ancient
Greek topography VII, Amsterdam
1991, 137-168 en 205-226; Thucydides' Pentekontaetia
and other Essays, Amsterdam 1995, 228-262. [Een belangrijke reeks bijdragen over de topografie van Kynouría in de Oudheid. Vgl. de recensie
van de hand van Graham Shipley, Classical
Review 43, 1993, 131-134.]
Rife, J.L. 2008. 'The burial of
Herodes Atticus: élite identity, urban society, and public memory in
Roman Greece', Journal
of Hellenic Studies 128, 92-127.
Roy,
J. 2009. 'Finding the limits of Laconia: defining and re-defining
communities on the Spartan-Arkadian frontier', in: W.G. Cavanagh, C.
Gallou, M. Georgiadis (eds), Sparta
and Laconia. From pre-history to pre-modern, London,
205-211. [Zie blz. 206-207 voor het Theopompus-fragment waarin Eva een πόλις
Ἀρκαδίας wordt genoemd.]
Shipley,
G. 2000. 'The extent of Spartan territory in the late Classical and
Hellenistic periods', Annual
of the British School in Athens
95, 367-390. [Over de verovering en het latere
verlies van
Kynouría door de Spartanen en over de topografie van de regio
in
de Oudheid.]
Shipley,
G. 2004. 'Lakedaimon', in: M.H. Hansen, Th.
H. Nielsen (eds), An
inventory of Archaic and Classical poleis,
Oxford, 569-598. [Zie de ingangen voor de verschillende plaatsnamen
(Anthana, Prasiae, Tyros enz.) voor korte uiteenzettingen over
de topografie van Kynouría in de Oudheid.]
Shipley,
G. 2019. Pseudo-Scylax's
Periplous. The Circumnavigation of the Inhabited World.
Text, Translation and Commentary by Graham Shipley, Liverpool 2019.
Spyropoulos, G. 2001. Drei
Meisterwerke der
griechischen Plastik aus der Villa des Herodes Atticus zu Eva/Loukou,
Frankfurt am Main enz.
Spyropoulos,
Th. Spyropoulos, G. 2003, 'Prächtige Villa, Refugium und Musenstätte.
Die Villa des Herodes Atticus im arkadischen Eva', Antike Welt 34,
463-470.
Steinhart,
M., Wirbelauer, E. 2000, 'Par Peisistratou. Epigraphische Zeugnisse zur
Geschichte des Schenkens', Chiron
30, 255-288. [Bespreken op blz. 265-6 het eerder door Stibbe
bediscussieerde wijgeschenk aan Apollo Tyrítas en bekritiseren Stibbes
interpretatie van de wij-inscriptie.]
Steinhauer, G. 2009. Marathon
and the Archaeological museum,
te raadplegen in de e-library van de John
S. Latsis Public Benefit Foundation. [Zie voor een korte
bespreking van de lijst gesneuvelden van de fyle Erechtheis blz. 122.]
Sweetman,
R. 2015. 'The Christianization of the Peloponnese: the case for
strategic change', Annual
of the British School at Athens 110, 285-319. [Maakt
melding van laatantieke kerk op de locatie van Moní Loukoús.]
Stibbe,
C.M. 1991. 'Een curieuze dedicatie', Hermeneus
63.5, 332-336. [Over een wijgeschenk aan Apollo Tyrítas.]
Tobin,
J. 1997. Herodes Attikos and the city of
Athens. Patronage and
conflict under the Antonines, Amsterdam. [Zie blz. 333-354
voor de villa van Herodes bij Ástros.]
Walker,
I. 1936. Kynouria.
Its history in the light of existing remains, Ph.D.
University of Columbia, Williamsport, Pennsylvania. [De
typering als "the
first study of the region illustrated with many photographs and
drawings" is van Yvonne Goester. Biedt
beschrijvingen van verschillende sites, o.a. Týros, Áyios Andréas en
Ellinikó, en van Moní Loukoús. Vanzelfsprekend gedateerd, maar juist
daarom interessant, en soms nog steeds nuttig.]
Woodhouse,
C.M. 1976. The struggle
for Greece 1941-1949, London. [Zie blz. 261 voor de slag
bij Áyios Vassílios op 22 januari 1949. In 2002 herdrukt met een buitengewoon
informatieve inleiding van Richard Clogg.]
Αρβανίτη,
Σμαράγδη, Άγιος
Ιωάννης Κυνουρίας,
geraadpleegd 10 augustus 2010,
<http://www.arcadians.gr/index.php?option=com_content&view=article&id=242:p-&catid=89>.
Βαγενάς, Θάνος
1971. Ιστορικά
Τσακωνιάς
και Λεωνιδίου,
Αθήνα. [Het magnum
opus
van een toegewijd lokaal historicus. Van Vayenás is onder andere de
hypothese dat het tot ca. 1540 heeft geduurd voordat de Ottomanen
Kynouría in handen kregen.]
Γαλανιάδη,
Εύα, Ο Δημήτριος Καρυτσιώτης και η Ορθόδοξη
Κοινότητα της
Τεργέστης,
geraadpleegd 10 augustus 2015
<http://www.arcadiaportal.gr/news/o-dimitrios-karytsiotis-kai-i-orthodoxi-koinotita-tis-tergestis>.
[Over de handelaar uit Áyios Ioánnis die daar en in Ástros scholen voor
voortgezet onderwijs stichtte.]
Ιστορικόν
σημείωμα της Ιεράς Μονής Μεταμορφώσεως του Σωτήρος (Λουκούς),
z.j. (2008 of
eerder). [Een stichtelijk, maar informatief gidsje uit de
kloosterwinkel van Moní Loukoús.]
Καλίτσης, Κ. 1967. 'Τὰ ᾿Ανιγραῖα τοῦ Παυσανίου καὶ
ἡ θέσις τῶν Θυραιατικῶν κωμῶν', Ἀρχαιολογικὴ Ἐφημερίς 1965, Χρονικά,
10-18. [Een belangrijk artikel over de antieke topografie van de Thyreatis.]
Kόκκινος φάκελος.
Ιστορικό,
πολιτικό Blog για την
ιστορία της διεθνούς και ελληνικής αριστεράς. Τρίτη, 9 Νοεμβρίου 2010·H 3η Μεραρχία των νεκρών του ΔΣΕ.
Kόκκινος
φάκελος. Ιστορικό,
πολιτικό Blog για την
ιστορία της διεθνούς και ελληνικής αριστεράς. Πέμπτη, 2 Ιανουαρίου
2014· Oι εκκαθαριστικές επιχειρήσεις
στην Πελοπόννησο - σύντομο χρονικό.
Kόκκινος
φάκελος. Ιστορικό, πολιτικό Blog για την ιστορία της διεθνούς και
ελληνικής
αριστεράς. Δευτέρα, 4 Φεβρουαρίου 2019· Δύο μάχες του
ΔΣΕ Πελοποννήσου - Η μάχη του Λεωνιδίου.
Κουνιάς, Στρατής, Η δημιουργία, η ανατίναξη και το τέλος της
'Ηλεκτρικής'
Λεωνιδίου, geraadpleegd 2 maart 2011,
<http://www.leonidion.gr/2010/11/blog-post_1051.html>
Κουνιάς, Στρατής, Η τελευταία
επιδρομή των Γερμανών και η εκτέλεση
των 11 στο Λεωνίδιο (6 Ιουλίου 1944), geraadpleegd
12 juli 2011, <http://www.leonidion.gr/2011/07/11-6-1944.html>
Κουνιάς, Στρατής,
Η
μάχη του Κοσμά (27
Ιουλίου 1943), geraadpleegd 27 augustus 2011, <http://www.leonidion.gr/2011/07/27-1943.html>
Κουνιάς, Στρατής,
Πολιτικό μνημόσυνο στη μνήμη της οικογένειας
Αθηνάς Λάτση, geraadpleegd 18 oktober
2014, <http://www.leonidion.gr/2014/10/blog-post_18.html>
[Stratís
Kouniás, die regelmatig historische bijdrages over de jaren '40 van de
vorige eeuw verzorgt voor de website www.leonidion.gr, is een
interessante persoonlijkheid: statisticus van internationale naam,
emeritus-hoogleraar van de Faculteit Wiskunde van de Universiteit van
Athene, actief lid van de KKE (de Griekse communistische partij) sinds
1979, van 1994 tot 2002 lid van de gemeenteraad van Leonídio. Over zijn
activiteiten als locaal historicus zegt hij zelf: "After 1990 I showed
an intense interest for the local history of the 1940-1950 period,
taking personal interviews and studying the local press; I have written
also relating articles. It was of course a little late because the main
leaders had passed away." Ik ontleen deze gegevens aan Statistical
Periscope. GSI News Nr. 32 (February 2009), een
speciaal nummer 'In honor of Professor Efstratios (Stratis) Kounias'.]
'Μνημόσυνο στη μνήμη του Γιάννη Σαρρηγιάννη
– 50 χρόνια από το θάνατό του', Ριζοσπάστης
6 Αυγούστου 1999, σελίδα 16.
Ντατσόυλη-Σταυρίδη,
Α. 1999. Αρχαιολογικό
Μουσείο Άστρους.
Κατάλογος γλυπτών, Αθήνα.
Παπαδογιάννης,
Κώστας Ι., Η
μάχη του Λεωνιδίου στις 20 Ιανουαρίου
1949, geraadpleegd 26 februari 2011,
<http://www.leonidion.gr/2011/02/20-1949.html>
Παπαδογιάννης,
Κώστας I.,
Η πολύνεκρη
μάχη του Αγίου Βασιλείου Κυνουρίας στις 22 Ιανουαρίου 1949,
geraadpleegd 26 februari 2011,
<http://www.leonidion.gr/2011/02/22-1949.html>
Σάλτα,
María 2011. Το νεοκλασικό νεκροταφείο των Αγίων Πάντων
και τα μνημεία του, geraadpleegd 15 augustus 2019,
<https://www.leonidion.gr/2011/05/blog-post_20.html>
Σπυρόπουλος,
Γ. 2006. Η έπαυλη
του
Ηρώδη Αττικού
στην Εύα/Λουκού Κυνουρίας, Athene.
Σπυρόπουλος,
Γ. 2009. Οι
στήλες
των πεσόντων στη μάχη του Μαραθώνα από την έπαυλη του Ηρώδη
Αττικού στην Εύα Κυνουρίας,
Athene. [Op blz. 34v. n. 1 verwijst de auteur voor een gedetailleerder
argumentatie voor zijn hypothese dat de grafheuvel bij Marathon is
opgeworpen in de late tweede eeuw, naar een toekomstige publicatie: Η
αρχιτεκτονική της έπαυλης του Ηρώδη Αττικού στην Εύα
Κυνουρίας.
Spyropoulos veronderstelt (blz. 32) dat het proces ten
overstaan
van Marcus Aurelius in Sirmium in 174 n.Chr. rechtstreeks te maken zou
hebben
gehad met de overbrenging van kunstschatten en monumenten uit Athene
naar de villa bij Ástros. Meer dan een gissing kan dit niet zijn; de
schriftelijke bronnen zwijgen over een dergelijk verband.]
Φακλάρης, Π.Β. 1990. Αρχαία
Κυνουρία. Ανθρωπινή δραστηριότητα και περίβαλλον,
Αθήνα. [De
meeste gegevens over aardrijkskunde en
geschiedenis in het
bovenstaande zijn ontleend aan deze standaaardpublicatie over Kynouría
in de Oudheid. Het boek
bevat trouwens ook nogal wat verspreide informatie over ontwikkelingen
in de
regio ná de Oudheid. Het hele boek kan inmiddels in PDF-format van het
web worden gedownload en
bevindt zich dus, naar ik aanneem, in het publieke domein. Deze versie van de Engelse
samenvatting is gecheckt met behulp
van de originele publicatie; op een enkel punt heb ik de vrijheid
genomen een verschrijving te corrigeren.]
Φακλάρης,
Π.Β. 1990. 'Η μάχη της Θυρέας (546 π.Χ.). Το πρόβλημα
του προσδιορισμού του πεδίου της μάχης', ΗΟΡΟΣ
5 (1987), 101-119. [Betoogt dat de legendarische slag om de Thyreatis
tussen Argos en Sparta moet hebben plaatsgevonden "in the Xerokámbi,
and in particular at the spot known as Lepidha."]
Φακλάρης,
Π.Β. 2023. Παράλιον Άστρος. Αρχαιότητες, Ιστορία,
Νεότεροι χρόνοι, Θεσσαλονίκη.
Kaarten
Terug naar inhoudsopgave