In
een deel
van de gevallen is de associatie voor Artemidorus' publiek
klaarblijkelijk zó
evident dat explicitering overbodig is. 'Voor een kar gespannen worden
als een
trekdier voorspelt slavernij, uitputting en ziekte, ook als iemand het
droomt
die een luisterrijk en weelderig leven leidt.'[7]
In dit geval hebben wij evenmin als Artemidorus' tijdgenoten uitleg
nodig, maar
soms hebben niet geëxpliciteerde associaties een meer cultuurspecifiek
karakter. Zo zal volgens de Oneirocritica
een rijk man die droomt dat een rivier zijn huis uitstroomt, 'de stad
besturen en als
weldoener veel uitgeven voor het algemeen belang'. De voorspelling moet
voor de
cliënten van de droomverklaarder zijn overtuigingskracht mede hebben
ontleend
aan het gegeven dat 'rivier' een bij acclamaties in volksvergaderingen
gebruikelijke metafoor voor 'weldoener' was.[8]
Een ander voorbeeld: tarwe en gerst zijn
voor Artemidorus droomsymbolen voor respectievelijk mannelijke en
vrouwelijke
nakomelingen, en rechts en links staan eveneens voor mannelijkheid en
vrouwelijkheid. Wie het nog niet wist, begint inmiddels te vermoeden
dat in de
wereld van Artemidorus tarwe de voorkeur genoot boven gerst, en rechts
boven
links.[9]
Want natuurlijk zijn in 'dromen over kinderen jongens gunstig, meisjes
ongunstig.'[10]
En bij deze interpretatie treffen we elders in de Oneirocritica
wél een toelichting aan:
In
het geval van de Oneirocritica
heeft hij echter gekozen voor de auteursnaam 'Artemidorus van Daldis'.
Daldis was een bescheiden stadje in Lydië en de
geboorteplaats van Artemidorus' moeder. Door zijn droomboek te
presenteren als
het werk van een man uit Daldis wilde Artemidorus het stadje aan de
anonimiteit
ontrukken.[23]
Elders deelt hij mee dat hij aan zijn Oneirocritica
is begonnen nadat Apollo hem daartoe in een droom had geïnstrueerd;
daarbij was
de god hem verschenen in de gedaante waarin hij in Daldis werd vereerd.[24]
In deze context verwijst hij naar zichzelf als een Lydiër,[25]
maar
het lijdt geen twijfel dat hij die regionale identiteit zonder
problemen wist
te combineren met een uitgesproken zelfbewustzijn als Griek. Uit een
van zijn
explicaties van de uitkomst van een droom blijkt dat hij handhaving van
een
Griekse identiteit slecht verenigbaar achtte met verkrijging van het [252]
Romeinse burgerrecht.[26]
Dit is een gezichtspunt dat men in ons bronnenmateriaal niet dan bij
hoge
uitzondering tegenkomt. Het mag niet uitgesloten worden geacht dat
Artemidorus
hier gevoelens verwoordt die onder bredere lagen van de bevolking van
de Griekstalige
provincies leefden, maar die in ons bronnenmateriaal – dat immers
eenzijdig de
opvattingen van een sterk in het Romeinse heerschappijsysteem
geïntegreerde
elite weerspiegelt – nauwelijks doorklinken.[27]
en we hebben het
vermoeden uitgesproken dat deze interpretatie samenhing met het
metaforisch gebruik
van 'rivier' in acclamaties voor weldoeners.[50] In
andere gevallen maakt Artemidorus het metaforische verband tussen droom
en
voorspelling expliciet. Een
man uit de ridderstand die de keizer had verzocht om een
officierspost,
droomde
dat hij door iemand werd geroepen, het huis, waar hij zich bevond,
uitging, en
na twee trappen te zijn afgegaan van degene die hem had geroepen een
krans van
olijfblad kreeg, zoals de Romeinse ridders dragen bij feestelijke
optochten. Hij had goede hoop en ook zijn omgeving was door de
droom vol vertrouwen. Maar
zijn verzoek werd afgewezen, want hij had de krans niet gekregen nadat
hij de
trappen op was gegaan, maar nadat hij ze af was gegaan. We noemen
promotie 'hogerop komen' en het tegenovergestelde 'een stapje naar
beneden gaan'.[51]
Het verhaal liep
toch nog goed af voor de ridder. Hij trouwde met een maagd:
, in zijn droom geconfronteerd
met een man met
de naam Meno, Menecrates of Cratinus, dan zal zijn reis niet doorgaan.[53] Een
ram (krios) verwijst naar 'de
meester, een magistraat of de keizer, want vroeger zei men kreiein voor heersen.'[54]
Afzien van rente (tokos) door
terugbetaling van een lening te accepteren, voorspelt dat men geen
nageslacht (tokos) zal verwekken.[55]
Een
bijzondere vorm van spelen met woorden was mogelijk doordat de Grieken
de
letters van [256] hun alfabet mede
gebruikten om getallen te noteren. Zodoende kon aan woorden een
getalswaarde
worden toegekend, en woorden met een gelijke getalswaarde (isopsēphoi) waren met het oog op de
interpretatie van dromen
inwisselbaar.
Daarin is naar zijn zeggen geen plaats
voor de gedachte dat de goden rechtstreeks verantwoordelijk zouden zijn
voor de
tekenen op basis waarvan mensen de toekomst voorspellen, inclusief
droomgezichten;
de relatie tussen voortekenen en gebeurtenissen is in deze zienswijze
onderdeel
van de kosmische orde (1.118). De spreker postuleert dat de ziel
voortkomt uit
de goddelijke natuur en daardoor blijvend wordt beïnvloed. Overdag gaat
het
contact met het goddelijke weliswaar tijdelijk verloren (1.110), maar
gedurende
de slaap is de ziel bevrijd van zintuiglijke indrukken en van
alledaagse
beslommeringen (1.115). Dan neemt zij dingen waar die zij niet kan zien
zolang
zij met het lichaam verbonden is (1.129). Deze gedachtegang wordt ook
door
Chalcidius in diens Commentaar op Plato's
Timaeus (251 = SVF II
1198) aan
de stoïci toegeschreven. De menselijke rede staat in verbinding met de divina ratio die de wereld bestiert;
daardoor is zij in staat om, wanneer de ziel niet gestoord wordt door
zintuiglijke activiteit, toekomstige gebeurtenissen te voorspellen. De
gedachte
dat de ziel zélf over het vermogen beschikt om de toekomst te voorzien,
treffen
we ook aan bij de vroeg-hellenistische medicus Herophilus, die de
dromen die uit
dit vermogen voortvloeien, 'natuurlijk' (physikoi)
noemt.[72]
P.H. Schrijvers heeft ge[259]wezen op de
overeenkomst tussen de
woordkeus van Herophilus enerzijds en de door Artemidorus
gebruikte formulering 'maakt dat haar iets natuurlijks
overkomt' (ποιεῖ
φύσει συμβεβηκὸς αὐτῇ)
anderzijds.[73]
Deze overeenkomst pleit voor de veronderstelling dat ook Artemidorus in
antwoord op de vraag naar de wijze waarop de ziel aan haar 'voorkennis'
komt,
zou hebben verwezen naar de mantische vermogens van de ziel zelf.
Hoewel Artemidorus
in het voorwoord van boek 1 onderstreept dat erkenning van het bestaan
van de
goddelijke voorzienigheid de basisveronderstelling is van alle
divinatie,
inclusief droomverklaring,[74]
hoeft hij dus om het optreden van symbolische dromen te verklaren niet
terug te
grijpen op de goden. De constatering van Hans Schwabl op dit punt kan
dan ook
met instemming worden geciteerd: "Für Artemidor ist (…) immer die mit
der
Gesamtnatur verbundene Seele die Quelle der Traumerscheinungen."[75]
Ook
aan de woorden van
zieners dient namelijk geloof te worden gehecht, zo houdt hij zijn
lezers voor,
maar alleen voorzover het geen bedriegers zijn. Artemidorus nagelt zijn
concurrenten
maar al te graag als charlatans aan de schandpaal, en leidt ons
zodoende rond
op de mantische markt van zijn dagen.[80] Daar
kon men onder andere Py[260]thagoristai tegenkomen, waarzeggers die
zich op de geestelijke nalatenschap en de naam van Pythagoras beriepen.
Zulke
figuren trokken in de wereld van Artemidorus de nodige aandacht, zoals
blijkt
uit de overleveringen over Apollonius van Tyana en Alexander van
Abonuteichus,
van wie de laatstgenoemde het zelfs bracht tot stichter van een
gerenommeerd
orakel.[81]
De Pythagoristai verkeerden in het
gezelschap van fysiognōmikoi,
lieden
die de toekomst voorspelden aan de hand van iemands uiterlijke
verschijning:
een tak van 'wetenschap' die zich in de tweede eeuw van onze
jaartelling in een
buitengewone populariteit mocht verheugen.[82]
Ook kon men zich wenden tot astragalomanteis,
'bikkelwichelaars', dat wil zeggen exploitanten van orakels waarbij de
cliënten
bikkels moesten werpen; de geworpen getallencombinatie correspondeerde
met een
orakelspreuk van een lijst. Dergelijke bikkelorakels waren in het
zuidwesten
van Klein-Azië in de tweede eeuw een wijdverbreid verschijnsel; men kon
ze in
vrijwel iedere stad op het marktplein aantreffen.[83]
ingewandschouw
en
de meer gespecialiseerde leverschouw,[99]
vogelschouw en de waarneming van prodigia.
De [263] uitzondering is astrologie, een vorm van
privé-divinatie die in
de Keizertijd populariteit tot in de hoogste kringen paarde aan
intellectuele
standing.[100]
Maar hoewel Artemidorus asteroskopoi
een plaats gunt in de categorie geloofwaardige zieners, legt hij een
zekere
scepsis aan de dag ten aanzien van de claims van astrologen die zich
bezighouden
met het trekken van horoscopen. Deze scepsis geldt met name de
opvatting dat
men iemands dromen zou kunnen voorspellen op basis van het tijdstip van
zijn
geboorte, waardoor dromen zélf geen voorspellende waarde zouden
bezitten. Het
behoeft geen betoog dat Artemidorus deze opvatting niet kan accepteren.[101]
Een tweede constatering is dat alle specialismen die Artemidorus'
goedkeuring
kunnen wegdragen, vormen van vakmatige divinatie zijn: zij zijn niet
afhankelijk van rechtstreekse goddelijke inspiratie, maar gebaseerd op
langdurige observatie, die uitmondt in de formulering van hypotheses
over
verbanden tussen tekens en gebeurtenissen.[102]
Dat droomverklaring juist met deze vormen van divinatie in één adem
wordt
genoemd, is niet toevallig. Terwijl dromen traditioneel beschouwd
werden als
geïnspireerde divinatie, lijft Artemidorus ze in bij het domein van de
vakmatige divinatie en onderstreept zo de status van droomverklaring
als technē.[103]ANRW: Temporini – Haase (Hrsg.), Aufstieg und Niedergang der römischen Welt, Berlin/New York 1972- .
PDM: Papyri Demoticae Magicae – verwezen wordt naar de vertalingen in The Greek magical papyri in translation, including the demotic spells. Edited by Hans Dieter Betz. Second edition, Chicago/London 1992.
PGM: Papyri Graecae Magicae. Die griechischen Zauberpapyri. Herausgegeben und übersetzt von Karl Preisendanz. Zweite, verbesserte Auflage, Stuttgart 1973-1974 (twee delen).
RAC: Reallexikon für Antike und Christentum, Stuttgart 1950- . [265]
RE: Pauly – Wissowa –
Kroll (Hrsg.), Real-Encyclopädie der
classischen Altertumswissenschaft
, Stuttgart 1894-1997.
Abt, A. 1908. Die Apologie des Apuleius von Madaura und die antike Zauberei. Beiträge zur Erläuterung der Schrift de magia. Religionsgeschichtliche Versuche und Vorarbeiten 4.2, Giessen.
Annequin, J. 1987. 'Les esclaves rêvent aussi … – Remarques sur "La clé des songes" d'Artémidore', DHA 13: 71-113.
Barton, T.S. 1994a. Power and knowledge. Astrology, physiognomics, and medicine under the Roman empire, Ann Arbor.
Barton, T.S. 1994b. Ancient astrology, London/New York.
Blum, C. 1936. Studies in the Dream-book of Artemidorus, Uppsala.
Bouché-Leclercq, A. 1879. Histoire de la divination dans l'Antiquité. Tome premier: Introduction – Divination hellénique (méthodes), Paris.
Bowersock, G.W. 2004. 'Artemidorus and the Second Sophistic', in: B. Borg (ed.), Paideia: The world of the Second Sophistic, Berlin/New York, 53-63.
Del Corno, D. 1969. Graecorum de re onirocritica scriptorum reliquiae, coll. D. del Corno, Milano/Varese.
Del Corno, D. 1978. 'I sogni e loro interpretazione nell'età dell'impero', in: ANRW 2.16.2: 1605-1618.
Del Corno, D. 1982. 'Dreams and their interpretation in ancient Greece', BICS 29: 55-62.
Dickie, M.W. 2001. Magic and magicians in the Greco-Roman world, London/New York.
Dodds, E.R. 1951. The Greeks and the irrational. Sather Classical Lectures 25, Berkeley/Los Angeles/London.
Eyben, E. 1996. 'Dromen met Artemidorus. Van de Oneirokritika tot de Traumdeutung', in: K. Vandorpe, H. Verreth (ed.), Grieken en Romeinen bewegen hemel en aarde. Voorspellen in de Oudheid, Leuven, 87-104.
Foucault, M. 1984. Histoire de la sexualité 3: Le souci de soi, Paris.
Garnsey, P. 1999. Food and society in Classical Antiquity, Cambridge.
Gleason, M. 1995. Making men. Sophists and self-presentation in ancient Rome, Princeton, New Jersey.
Gordon, R. 1999. 'Imagining Greek and Roman magic', in: N. Ankarloo/S. Clark (ed.), The Athlone History of witchcraft and magic in Europe. Vol. 2: Ancient Greece and Rome, London, 159-275.
Graf, F. 1997. Magic in the ancient world, Cambridge, Massachusetts/London.
Graf, F. 1999. 'Magic and divination', in: D.R. Jordan/H. Montgomery/E. Thomasson (ed.), The world of ancient magic. Papers from the first International Samson Eitrem Seminar at the Norwegian Institute at Athens 4-8 May 1997, Bergen, 283-298.
Hahn,
J. 1989. Der Philosoph und die Gesellschaft.
Selbstverständnis, öffentliches
Auftreten und populäre Erwartungen in der hohen Kaiserzeit,
Hahn, I. 1992. Traumdeutung und gesellschaftliche Wirklichkeit. Artemidorus Daldianus als sozialgeschichtliche Quelle. Konstanzer Althistorische Vorträge und Forschungen 27, Konstanz.
Halliday, W.R. 1912. Greek divination, London.
Harris, W.V. 2003. 'Roman opinions about the truthfulness of dreams', JRS 93, 18-34.
Holowchak, M.A. 2002. Ancient science and dreams. Oneirology in Greco-Roman Antiquity, Lanham/New York/Oxford.
Kessels, A.H.M. 1969. 'Ancient systems of dream-classification', Mnemosyne 22, 389-424.
Klees, H. 1990. 'Griechisches und römisches in den Traumdeutungen Artemidors für Herren und Sklaven', in: C. Börker/M. Donderer (Hrsg.), Das antike Rom und der Osten. Festschrift für Klaus Parlasca zum 65. Geburtstag, Erlangen, 53-76.
Kudlien, F. 1991. Sklaven-Mentalität im Spiegel antiker Wahrsagerei, Forschungen zur antiken Sklaverei 23, Stuttgart.
Lane Fox, R. 1986. Pagans and Christians in the Mediterranean world from the second century AD to the conversion of Constantine, London.
Laukamm, S. 1930. 'Das Sittenbild des Artemidor von Ephesus', ΑΓΓΕΛΟΣ. Archiv für neutestament[266]liche Zeitgeschichte und Kulturkunde 3, 32-71.
MacMullen, R. 1971. 'Social history in astrology', AncSoc 2, 105-116.
Millar, F. 1977. The emperor in the Roman world (31 BC-AD 337), London.
Mooij-Valk, S. 2003. Artemidoros van Daldis, Droomboek. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Simone Mooij-Valk, 's-Hertogenbosch.
Näf, B. 1995. 'Der Körper in der Traumdeutung des Imperium Romanum', in: P. Michel (Hrsg.), Symbolik des menschlichen Leibes. Schriften zur Symbolforschung 10, Bern etc., 101-119.
Nollé, I. 1987. 'Südkleinasiatische Losorakel in der römischen Kaiserzeit', AW 18.3, 41-49.
Oberhelman, S.M. 1993, 'Dreams in Graeco-Roman medicine', in: ANRW 2.37.1, 1993, 121-156.
Ogden, D. 2001. Greek and Roman necromancy, Princeton/Oxford.
Pack, R. 1941. 'Artemidorus and the physiognomists', TAPhA 72, 321-334.
Pack, R. 1955. 'Artemidorus and his waking world', TAPhA 86, 280-290.
Pomeroy, A.J. 1991. 'Status and status-concern in the Greco-Roman dream-books', AncSoc 22, 51-74.
Price, S.R.F. 1986. 'The future of dreams: from Freud to Artemidorus', P&P 113, 3-37.
Robert , L. 1978. 'Documents d'Asie Mineure. XVII. Retour à Magnésie avec Artémidore', BCH 102, 538-543.
Schrijvers, P.H. 1977. 'La classification des rêves selon Hérophile', Mnemosyne 30, 13-27.
Schwabl, H. 1987. 'Kleinigkeiten zu Artemidor', WS 100, 85-89.
Schwabl, H. 1988. 'Weitere Kleinigkeiten zu Artemidor', WS 101, 127-180.
Trapp, M.B. 1997. Maximus of Tyre, The philosophical orations. Translated, with an introduction and notes, by M.B. Trapp, Oxford.
Van Lieshout, R.G.A. 1980. Greeks on dreams, Utrecht.
Van Straten, F.T. 1976. 'Daikrates' dream. A votive relief from Kos, and some other kat'onar dedications', BaBesch 51, 1-38.
Von Staden, H. 1989. Herophilus. The art of medicine in early Alexandria. Edition, translation and essays, Cambridge.
Weber, G. 1999. 'Artemidor von Daldis und sein "Publikum"', Gymnasium 106, 209-229.